Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1353/GA, 4 januari 2007, beroep
Uitspraakdatum:04-01-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1353/GA

betreft: [klager] datum: 4 januari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 mei 2006 van de beklagcommissie bij de gevangenis Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 november 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij de gevangenis Veenhuizen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering aan klager incidenteel verlof toe te kennen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager zou aan een penitentiair programma (p.p.) gaan deelnemen en een enkelbandje krijgen. Het is gebruikelijk om ter voorbereiding van het p.p. een gesprek met een reclasseringsmedewerker te voeren, waarvoor een gedetineerde verlof krijgt. Het
weekendverlof is bestemd voor de kinderen en dergelijke. Klager is aansluitend op zijn algemeen verlof op 28 april 2006 naar de reclassering in Utrecht gegaan. Dat gesprek liep wat uit en kon niet worden afgerond omdat klager weg moest om op tijd in
Veenhuizen te zijn. De reclasseringsmedewerkster wilde een vervolgafspraak met klager, maar het bureau selectie en detentiebegeleiding (b.s.d.) gaf geen toestemming. Vanuit het b.s.d. werd aangegeven dat het gesprek tijdens een weekendverlof moest
plaatsvinden, maar dan zou het weer een aantal weken opschuiven. Klager heeft uiteindelijk op 6 juni 2006 een enkelbandje gekregen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had van 26 tot en met 28 april 2006 algemeen verlof. Tijdens een algemeen verlof kan klager ook zijn zaken regelen. De regelgeving is heel duidelijk; indien een algemeen verlof binnen een maand plaatsvindt, wordt er geen incidenteel verlof
verleend. De afspraak van klager met de reclassering was afgestemd op het algemeen verlof van klager. Het daarop volgende algemeen verlof zou plaatsvinden op 9 juni 2006. Dat was ongeveer zes weken later. De afwijzing van het verlof is niet op schrift.
Klager heeft ook niet schriftelijk verzocht om incidenteel verlof. Van het b.s.d. kwam de mededeling dat er geen incidenteel verlof werd verleend in verband met het algemeen verlof.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) stelt de directeur, indien hij bevoegd is over het verlof te beslissen, de gedetineerde schriftelijk in kennis van zijn beslissing. Vast is
komen te staan dat de directeur zijn beslissing niet schriftelijk aan klager heeft kenbaar gemaakt. Gelet hierop dient het beroep op formele grond gegrond te worden verklaard.

Op grond van artikel 21, derde lid, van de Regeling wordt een incidenteel verlof niet verleend indien de gedetineerde binnen een maand na de beoogde verlofdatum in aanmerking komt voor algemeen verlof en het beoogde bezoek in dat kader kan worden
afgelegd. Ter zitting is onweersproken komen vast te staan dat klager van 26 tot en met 28 april 2006 verlof heeft genoten en dat zijn eerstvolgende algemene verlof zou plaatsvinden op 9 juni 2006. Voorts staat vast dat klager op 1 mei 2006 een
klaagschrift heeft ingediend tegen de – namens de directeur – door het b.s.d. genomen beslissing dat klager het vervolggesprek met de reclassering tijdens zijn volgende verlof van 9 juni 2006 moest laten plaatsvinden. Gelet op het eminente belang van
klager om op de kortst mogelijke termijn het gesprek met de reclassering af te ronden (omdat pas daarna klagers p.p. zou kunnen ingaan), moet het ervoor worden gehouden dat klager niet binnen een maand na de beoogde verlofdatum voor verlof in
aanmerking
zou komen. De beslissing van de directeur om het incidenteel verlof niet te verlenen moet daarom als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ook materieel gegrond worden verklaard.
Aan klager zal voor het ondervonden ongemak een tegemoetkoming worden toegekend van na te melden bedrag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep zowel formeel als materieel gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, J.L. Brand en mr. J. Lamens, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 4 januari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven