Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3013/GV, 19 december 2006, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3013/GV

betreft: [klager] datum: 19 december 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.H. Pelle, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 november 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft om strafonderbreking verzocht in verband meet de te verwachten bevalling van zijn partner op of omstreeks 13 december 2006. De bevalling is een bijzondere situatie, waarbij het van
belang is voor zowel klager als voor zijn partner, dat hij daarbij aanwezig kan zijn. Klagers persoonlijke belang dient daarom in dit geval zwaarder te wegen dat het maatschappelijke belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen omdat zowel de inrichting als het openbaar ministerie negatief hebben geadviseerd. Het recidiverisico wordt hoog geacht. Klager is op 9 augustus 2006 in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van
veertig maanden, tegen welke veroordeling hij hoger beroep heeft ingesteld.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring/ISD Haaglanden te ‘s-Gravenhage heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Gravenhage heeft aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met een strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden met aftrek, wegens – kortweg – diefstal met geweld. Die veroordeling is thans nog niet onherroepelijk. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6
februari 2007. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vijf dagen te ondergaan.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Een van die bijzondere omstandigheden kan zijn het kunnen bijwonen van de bevalling van de levenspartner. Om die reden wordt hier om strafonderbreking verzocht. De
omstandigheid dat het verlenen van strafonderbreking mogelijk is, maakt niet zonder meer dat een strafonderbreking voor het bijwonen van de bevalling in alle gevallen moet worden toegestaan. Een verzoek om strafonderbreking kan ook in dat geval in
redelijkheid worden afgewezen op grond van de aanwezigheid van contra-indicaties. Dat is hier het geval. Blijkens het negatieve advies van het openbaar ministerie heeft het feit waarvoor klager in eerste aanleg is veroordeeld, een gewapende overval,
grote commotie teweeg gebracht in de samenleving en in het bijzonder bij de slachtoffers van dat delict. Daarnaast taxeert de advocaat-generaal het recidiverisico als hoog. De directeur van het h.v.b./ISD heeft in zijn advies aangegeven dat klager
(nog)
niet naar behoren functioneert binnen de inrichting en dat dit gegeven, alsook het negatieve advies van het openbaar ministerie, voor hem aanleiding geeft om negatief te adviseren ten aanzien van een strafonderbreking.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor het verlenen van een strafonderbreking. Daarbij heeft de beroepscommissie meegewogen dat klager ten allen tijde alsnog een verzoek kan doen om incidenteel
verlof teneinde, al dan niet begeleid, in staat gesteld te worden zijn partner en pasgeboren kind te bezoeken. Tegen een dergelijke vorm van verlof hebben de directeur noch het openbaar ministerie immers bezwaar. Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat
de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en i van de Regeling, niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 december 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven