Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2914/GV, 14 december 2006, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2914/GV

betreft: [klager] datum: 14 december 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M.A. van der Zwan, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 november 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager het beroep als volgt toegelicht. De beslissing van de selectiefunctionaris is gebaseerd op een inmiddels achterhaald Risc-onderzoek. De daarin vermelde informatie is zodanig achterhaald, dat deze niet meer gebruikt kan en mag worden.
Klager heeft nieuwe contacten met de reclassering. Zijn situatie is nu zodanig anders, dat daarom een nieuw Risc onderzoek moet plaats vinden. Naar aanleiding daarvan kan dan op een verantwoorde manier beslist worden op de verlofaanvraag. De
selectiefunctionaris heeft verder verwezen naar de adviezen van de inrichting, de politie, het openbaar ministerie en de reclassering. De inhoud van die adviezen wordt, met uitzondering van het Risc-onderzoek, door de selectiefunctionaris niet nader
vermeld. Het is daarom voor klager volstrekt onduidelijk waarom zijn aanvraag is afgewezen en tegen welke gronden hij het beroep kan richten. Daaruit volgt dat de bestreden beslissing niet met redenen is omkleed. Klager wil de betreffende adviezen zo
spoedig mogelijk ontvangen. Daarna zal het beroep met concrete argumenten worden onderbouwd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is sinds 1968 bekend bij justitie. Hem zijn daarbij twee lange vrijheidsstraffen opgelegd, in 1979 terzake van doodslag een gevangenisstraf van tien jaar en nu zit hij een gevangenisstraf van zestien jaar uit terzake van ontvoering en moord.
Blijkens het Risc-onderzoek is er bij klager sprake van een hoge kans op recidive. Teneinde die recidivekans zo klein mogelijk te houden zijn er interventies noodzakelijk. Klager heeft aangegeven geen trainingen of hulp nodig te hebben. Indien er een
nieuw Risc-onderzoek plaats zal vinden, zoals klagers raadsvrouw nodig vindt, zal de selectiefunctionaris bij een volgende beslissing met de uitkomsten van dat onderzoek rekening houden. Thans dient hij zich te houden aan de uitkomsten van het
voorhanden onderzoek. Nu er bij klager sprake is van een reële kans op recidive en delictgevaar opportuun is, kan er geen verlof worden toegekend. De hiervoor genoemde gronden hebben overigens ook geleid tot een negatieve beslissing ten aanzien van een
selectievoorstel voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en/of deelname aan een penitentiair programma (p.p.). Tegen die beslissing heeft klager overigens geen bezwaar of beroep ingesteld. Ook een eerder verzoek om algemeen
verlof is door de selectiefunctionaris afgewezen en het daartegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard. De directeur van de inrichting waar klager verblijft heeft, anders dan bij de vorige verlofaanvraag, negatief geadviseerd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zuyderbos heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie Brabant-Noord heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een eventueel te verlenen verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 16 jaar met aftrek, wegens moord. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van twee maanden te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 mei 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie komt op grond van het navolgende tot die beslissing.
Blijkens het op 24 augustus 2005 opgemaakte rapport van de afdeling Jeugdzorg en Reclassering van het Leger des Heils is klager blijkens zijn documentatie inmiddels 43 keer met justitie in aanraking gekomen en zijn de door hem gepleegde delicten steeds
gewelddadiger van aard. Hij moet daarom als recidivist worden aangemerkt. Hem zijn bij eerdere veroordelingen meerdere malen bijzondere voorwaarden en toezicht opgelegd. Dat heeft tot nog toe niet bijgedragen aan het voorkomen van recidive. Daarnaast
is
gebleken dat klager geen motivatie blijkt te tonen tot een werkelijke gedragsverandering. Ook komt uit het Risc-onderzoek naar voren dat er een hoge kans op recidive bestaat. In de rapportage wordt verder geconcludeerd dat het stellen van doelen dan
wel
het formuleren van op gedragsverandering gerichte interventies niet mogelijk is.
Het voorgaande levert vooralsnog een forse contra-indicatie op voor het verlenen van verlof.

Aan klager kan worden toegegeven dat het hiervoor vermelde rapport van het Leger des Heils enige tijd geleden is opgemaakt. Nu er evenwel (nog) geen recentere rapportage voorhanden is, mag van de inhoud van de bestaande rapportage worden uitgegaan. Dat
geldt des temeer nu daarnaast de directeur en de officier van justitie negatief adviseren met betrekking tot het verlenen van verlof.
Het voorgaande maakt dat de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december
1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 december 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven