Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2284/GM, 30 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:30-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2284/GM

betreft: [klager] datum: 30 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G. Veen, advocaat te Goes, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 25 augustus 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 november 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b./ISD Rotterdam heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter
zitting te verschijnen.
Klagers raadsman, mr. G. Veen, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en bij die gelegenheid tevens om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 6 juli 2006, betreft het niet (meer) verstrekt krijgen van benzodiazepinen (Valium).

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Bij klagers binnenkomst in de inrichting op 2 juni 2006 was er sprake van een drugs- en alcoholverslaving. Op eigen verzoek is toen de methadonverstrekking gestopt. De Valiumverstrekking is tegen de wil van klager afgebouwd. Hierdoor heeft klager last
van spanningsklachten, angstbeelden en claustrofobie, terwijl hij daarnaast ook onbedwingbare gedachten aan zelfdoding heeft. Ook heeft klager om een intensieve psychologische begeleiding verzocht, maar deze wordt hem niet geboden. Klager is daarom van
mening dat er, anders dan door de medische adviseur wordt aangegeven, wel een medische indicatie bestaat voor de verstrekking van Valium. Klager gebruikte, voorafgaand aan zijn binnenkomst in de inrichting al 8 jaar medicijnen, waaronder Valium. Klager
gebruikte, voordat hij Valium ging slikken steeds Seresta. Dat middel is hem afgeraden door de inrichtingsarts van het h.v.b. in Breda. Na zijn vrijlating uit Breda heeft klagers huisarts die Valium verder voorgeschreven. Nadat klager voor de huidige
strafzaak in verzekering werd gesteld, verbleef hij in de locatie Torentijd in Middelburg. Daar werd hem door de medische dienst Valium verstrekt. Toen klager vervolgens werd overgeplaatst naar Breda, werd daar binnen twee dagen het gebruik van Valium
afgebouwd. Hij kwam daar binnen op vrijdag, op zaterdag en zondag is hem toen nog Valium verstrekt en vanaf die maandag kreeg hij dat middel niet meer. Hij heeft aan de medische dienst om verstrekking van dat middel gevraagd en hen verwezen naar
klagers
huisarts. Volgens klager heeft de medische dienst daar niets mee gedaan. Hij is alleen verwezen naar de psychiater. Dat gesprek leverde voor klager niets op, hij werd alleen maar recht in zijn gezicht uitgelachen. De psychiater gaf aan dat er voor haar
geen sprake was van een indicatie voor de verstrekking van Valium. Ook nu krijgt klager geen Valium verstrekt. Om die reden verlaat hij nog maar nauwelijks zijn verblijfsruimte. Klager voelt zich psychisch labiel. Inmiddels heeft de rechter aan klager
de ISD-maatregel opgelegd. Klager kan daar echter zonder Valiumverstrekking niet aan meewerken. Tijdens zijn eerdere detentie in Breda, waar hij op een bijzondere zorgafdeling verbleef, ging het veel beter met hem. Klager zou daarom graag
teruggeplaatst
willen worden naar Breda.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klager is uitgebreid gezien door de medische dienst. Hij is besproken in het Psycho Medisch-overleg (PMO) en alle betrokkenen hebben geconstateerd dat er geen indicatie bestaat voor het gebruik van Valium. Volgens klagers raadsman zou klagers gebruik
van die middelen het verblijf in de inrichting draagzaam maken. Dat is geen medische reden voor de verstrekking van diazepam. Klager blijft steeds weer vragen om diazepam. Die vraag is voor alle deskundigen in de inrichting een gepasseerd station en
een
consult met deze vraag wordt daarom niet meer gehonoreerd. Mocht klager andere (medische) problemen hebben, dan zal er serieus naar hem geluisterd worden en zal objectief naar zijn klacht worden gekeken en indien nodig een behandeling worden
ingesteld.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat zij zich voldoende ingelicht acht om het beroep thans af te kunnen doen. Aan klagers raadsman is de gelegenheid geboden nog een nadere toelichting te geven op hetgeen namens de inrichtingsarts naar voren is
gebracht.
Van die gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Het verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep zal daarom worden afgewezen.
Uit hetgeen in beroep naar voren is gebracht en uit het door de inrichtingsarts overgelegde medisch dossier komt naar voren dat de afbouw van de aan klager verstrekte Valium sneller is gegaan dan staat vermeld in de Handreiking benzodiazepinen van 2
mei
2002 van de Medisch Adviseur. De beroepscommissie kan daarnaast uit het medisch dossier of uit de overige zich in het procesdossier bevindende stukken niet afleiden dat er door of namens de inrichtingsarts terzake en vooraleer een afbouw plaatsvond,
contact is gezocht met de voorschrijver van de aan klager (voor zijn verblijf in het h.v.b.) verstrekte Valium. Gelet daarop moet de besluitvorming van de inrichtingsarts, om het Valiumgebruik éénzijdig en versneld af te bouwen als onvoldoende
zorgvuldig worden aangemerkt. De beroepscommissie is daarom - het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien - van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht in dit geval termen aanwezig om aan klager, terzake van het door hem ondervonden ongemak, een financiële tegemoetkoming van na te noemen hoogte toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie wijst het verzoek om aanhouding af.
Zijn verklaart het beroep gegrond en bepaalt de aan klager ten laste van het h.v.b./ISD Rotterdam toekomende tegemoetkoming op € 25,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode - Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven