Nummer: 06/2771/SGA
Betreft: [klager] datum: 3 november 2006
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Amsterdam.
Verzoeker vraagt – zo verstaat de voorzitter - om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting d.d. 20 oktober 2006, inhoudende een
schadevergoedingsverplichting ter zake van de door verzoeker veroorzaakte schade aan rijkseigendommen.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 2 november 2006. Blijkens een telefonische mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voormelde inrichting is nog geen klaagschrift van verzoeker
ontvangen.
1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Verzoeker heeft voor zover in het kader van het schorsingsverzoek van belang aangevoerd dat hij niet akkoord gaat met het door de directeur gedane voorstel tot schadevergoeding. Verzoeker denkt dat de directeur zich daar weinig van aantrekt en daarom
vraagt verzoeker schorsing van die beslissing.
Uit de inlichtingen van de directeur komt onder meer het volgende naar voren. Verzoeker heeft een ordemaatregel opgelopen wegens zijn weigering om mee te werken aan een plaatsing in een meerpersoonscel. Dit wijkt niet af van de landelijke richtlijnen.
Om zijn weigering kracht bij te zetten heeft verzoeker vervolgens moedwillig celinventaris vernield. Het is gebruikelijk dat door gedetineerden veroorzaakte schade op hen wordt verhaald. De Pbw geeft hiervoor ook de ruimte. Het commentaar van verzoeker
was dat we dit nog wel zouden zien. Op grond van de hierboven genoemde criteria is er geen enkele reden om het verblijf in de afzonderingscel voortijdig te beëindigen of verzoeker zou zich moeten conformeren aan de te volgen procedure waarbij
binnenkomst in een huis van bewaring voor elke nieuwkomer standaard via een meerpersoonscel geschiedt.
2. De beoordeling
Uit de inlichtingen van de secretaris van de beklagcommissie bij voormelde inrichting komt naar voren dat (nog) geen klaagschrift van verzoeker is ontvangen. Verzoeker heeft in zijn schorsingsverzoek te kennen gegeven op 28 oktober 2006 een
klaagschrift
te hebben ingediend. De ervaring leert dat het enige dagen kan duren voor een klaagschrift bij de beklagcommissie ontvangen is. Gezien het vorenstaande acht de voorzitter aannemelijk dat een klaagschrift is ingediend zodat verzoeker zal worden
ontvangen
in zijn verzoek.
Nu de directeur in zijn beslissing enkel heeft aangegeven dat de door verzoeker veroorzaakte schade op hem zal worden verhaald en er nog geen sprake is van een concreet voorstel tot schadevergoeding, is er nog geen sprake van een beslissing als bedoeld
in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Om die reden kan verzoeker (nog) niet worden ontvangen in zijn verzoek. Nadat de directeur heeft beslist tot een feitelijke schadevergoedingsverplichting, kan verzoeker tegen die beslissing beklag instellen en
vervolgens kan hij de voorzitter om schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing verzoeken.
Voor zover verzoeker in zijn verzoek klaagt over (kortweg) het aan hem ten uitvoer gelegde voorlopige hechtenis, geldt dat de beoordeling daarvan tot de competentie van de raadkamer van de behandelende rechtbank behoort. De voorzitter heeft het verzoek
daarom ter behandeling doorgezonden naar die rechtbank.
3. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus gedaan door mr. J.W.P. Verheugt, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 3 november 2006.
secretaris voorzitter