Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2550/GB, 4 december 2006, beroep
Uitspraakdatum:04-12-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/2550/GB

Betreft: [klager] datum: 4 december 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Vriezen-Buist, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 oktober 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis/ISD De Grittenborgh te Hoogeveen, onder gelijktijdige intrekking van de eerdere beslissing – d.d. 25 augustus 2006 – tot plaatsing
in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Amerswiel te Heerhugowaard, ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 18 juni 2006 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Groningen. Op 11 september 2006 is hij geplaatst in de gevangenis/ISD De Grittenborgh, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Klager onderging een gevangenisstraf van zes maanden. De tenuitvoerlegging van die gevangenisstraf is met ingang van 29 september 2006 opgeschort in verband met de tenuitvoerlegging van – kortweg – uitleveringsdetentie.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Reden voor de intrekking van zijn selectie voor een z.b.b.i. en alsnog selecteren voor plaatsing in de gevangenis De Grittenborgh zou zijn dat klager geregistreerd staat ter fine van uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika (VS) en dat hij
eventueel over middelen zou beschikken om zich aan detentie (en een eventuele uitlevering) te onttrekken. Klager is op 4 september 2006 in het h.v.b. Groningen aangehouden ingevolge artikel 13 van de Uitleveringswet. Reden voor die aanhouding was dat
aan klager mogelijk gratie zou worden verleend en dat hij in aanmerking kwam voor plaatsing in een z.b.b.i. Klager was overigens reeds eerder, in februari 2006 op de hoogte van een mogelijk ‘indictment’ vanuit de VS. De rechter-commissaris belast met
de
behandeling van strafzaken in Groningen heeft de vordering van de officier van justitie, strekkende tot het geven van een bevel tot (uitleverings)bewaring op 5 september 2006 afgewezen nu de rechter-commissaris het vluchtgevaar niet aangetoond achtte.
De rechter-commissaris was daarbij op de hoogte van de eventuele z.b.b.i.-plaatsing van klager. De overweging van de selectiefunctionaris, dat klager zou beschikken over mogelijkheden om te vluchten is onjuist en onvoldoende onderbouwd. Voor zover de
selectiefunctionaris in de bestreden beslissing heeft aangevoerd dat klager is aangehouden ter fine van uitlevering (art. 21 van de Uitleveringswet) aan de VS, is hij daarbij niet ingegaan op de vluchtgevaarlijkheid van klager. Vooralsnog staat niet
vast dat klager na zijn detentie niet langer in Nederland zal mogen verblijven. De uitleveringsprocedure is nog niet afgewikkeld. Nu klager niet heeft ingestemd met de verkorte procedure is het mogelijk dat er sprake zal zijn van een langdurig proces.
Verzoeker heeft inmiddels een schorsingsverzoek ingediend ten aanzien van de Vreemdelingenbewaring. Het is denkbaar dat dit zal worden ingewilligd, waarna de tenuitvoerlegging van klagers detentie zal herleven. Nadien zal hij dan nog enige tijd in
vrijheid in Nederland verblijven, in afwachting van de definitieve beslissing op het uitleveringsverzoek.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 18 juni 2006 ingesloten als arrestant in het h.v.b. in Groningen. Op 24 augustus 2006 wordt hij door de directeur van het h.v.b. aangeboden ter herselectie en wordt klager geschikt bevonden voor plaatsing in een z.b.b.i. Naar aanleiding
van
de aanvraag van adviezen voor het verlenen van vrijheden wordt de aandacht op klager gevestigd en wordt duidelijk dat hij internationaal staat gesignaleerd voor uitlevering aan de VS. Die informatie heeft ertoe geleid dat de selectiebeslissing van 25
augustus 2006 (strekkende tot plaatsing in een z.b.b.i.) is ingetrokken en dat klager is geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis/ISD De Grittenborgh. Uit het bezwaarschrift is naar voren gekomen dat de rechter-commissaris de vordering tot bewaring
van klager in het kader van de uitleveringsprocedure heeft afgewezen. Vanaf 29 september 2006 is klager inmiddels officieel ingesloten op basis van artikel 21 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze insluitingstitel staat het verlenen van vrijheden niet
toe,
omdat klager na zijn detentie niet langer in Nederland zal mogen verblijven. Uit de gemeenschappelijke basisadministratie (GBA) blijkt dat klager per 21 oktober 1994 is vertrokken in de richting van Thailand. Daarnaast maakt hij gebruik van
verscheidene
aliassen. Dit is voor de selectiefunctionaris voldoende aanleiding om voor onttrekking aan detentie te vrezen. Dat leidt ertoe dat klager niet in aanmerking komt voor plaatsing in een inrichting met (regimaire) verlofmogelijkheden. De
selectiefunctionaris is van mening dat klager op grond van het bepaalde in artikel 4, onderdeel k, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, kan worden uitgesloten van verlof. Indien klager een voor hem positieve uitslag in de
uitleveringsprocedure krijgt kan hij, voor zover hij dan nog in detentie verblijft, alsnog verzoeken om plaatsing in een minder beveiligde setting.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis/ISD De Grittenborgh is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.2. De beroepscommissie stelt vast dat klager thans in detentie verblijft ter fine van uitlevering aan de VS. Uitleveringsdetentie levert, tenzij aan de uitleveringsprocedure schorsende werking is verleend – waarvan niet is gebleken – een
contra-indicatie op voor het verlenen van verlof. Nu er sprake is van een contra-indicatie voor het verlenen van verlof, is er mitsdien ook sprake van een contra-indicatie voor de plaatsing van klager in een inrichting met mogelijkheden voor regimair
verlof. Dit maakt dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet
onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 december 2006

secretaris voorzitter

Naar boven