Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2641/GV, 13 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2641/GV

betreft: [klager] datum: 13 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 oktober 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. In de beschikking van augustus staat geschreven dat wanneer klager verlof aanvraagt met een verlofadres
in een andere stad, er onder voorwaarden wordt ingestemd met dat verlof; “Dat slechts een ander adres openingen kan geven om positief te reageren op zijn aanvraag”. Dit is precies wat klager ook wilde. Daarom heeft klager een verlofadres in Veenendaal
opgegeven, bij zijn zus. En toch wordt die verlofaanvraag afgewezen. Klagers zus heeft geen strafblad en is niet aan de drugs. Klager is nooit met de politie Veenendaal in aanraking geweest en hij heeft daar nooit strafbare feiten gepleegd. Ook weet
klager dat er geen slachtoffers van hem in Veenendaal wonen en ook geen mensen die onrustig worden als klager daar is. Klager veroorzaakt geen maatschappelijke onrust. Hij heeft zelfs in een brief aan de politie voorgesteld dat hij zichzelf daar om de
twee á drie uur komt melden of dat hij een enkelband zal dragen. Er wordt steeds gezegd dat klager mensen bedreigt. Klager vraagt zich af of de politie dat hard kan maken en waarom ze hem daarover nooit hebben gehoord. Ook zou de inrichting dan van
deze
bedreigingen op de hoogte moeten zijn. De telefoons worden tenslotte afgeluisterd en klagers inkomende en uitgaande post wordt gelezen. Het klopt dat klager in maart ruzie had met zijn ex-vriendin. Klager heeft haar echter niet bedreigd, zowel klager
als zijn ex-vriendin ontkennen dit. Over de andere mensen die klager zou hebben bedreigd kan hij niks zeggen, dit is namelijk ook niet gebeurd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft een tweede verzoek om algemeen verlof ingediend. Een eerder verzoek werd afgewezen en dezelfde punten speelden hierbij een rol. Het tweede verzoek is afgewezen omdat er
gezien de ontvangen informatie nog geen vertrouwen is in een goed verloop van het verlof. Zowel het openbaar ministerie als de politie maken bezwaar tegen het verlof. In de afwijzingsbrief aan klager is vermeld dat klager in de gelegenheid moet worden
gesteld om zich voor te bereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en dat geprobeerd zal worden om in overleg met het openbaar ministerie klager, weliswaar onder strenge voorwaarden, toch een verlof toe te kennen. Klager is het duidelijk niet eens
met de afwijzing en hij is van oordeel dat men hem onterecht behandelt en dat er wat hem betreft geheel geen reden was om te komen tot een afwijzing. Om klager toch enigszins gerust te stellen is getracht hem duidelijk te maken hoe een volgende
aanvraag
beoordeeld zal gaan worden en dat het openbaar ministerie waarschijnlijk ook dezelfde lijn zal gaan volgen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Leeuwarden heeft aangegeven bezwaar
te
hebben tegen verlofverlening. De politie Utrecht heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek, wegens poging tot verkrachting en zware mishandeling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 januari 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.

Uit het advies van de politie en de advocaat-generaal komt naar voren dat er, gelet op de aard van het ernstige gepleegde feit, gevaar voor herhaling is. Daarnaast bestaat de vrees dat klager tijdens het verlof zijn slachtoffer weer zal opzoeken en dat
er door de verlofverlening maatschappelijke onrust veroorzaakt zal worden. De beroepscommissie overweegt echter dat klager, in tegenstelling tot de eerste afwijzing van het verlof, een verlofadres in Veenendaal heeft opgegeven. Dit verlofadres ligt op
voldoende afstand van Leeuwarden, waar men maatschappelijke onrust vreest bij verlofverlening. De beroepscommissie is van oordeel dat er, mede gelet op de naderende v.i.-datum, onvoldoende contra-indicatie aanwezig is voor verlofverlening welke de
afwijzing van klagers verlofaanvraag kan rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister niet in stand blijven. De beroepscommissie geeft de Minister in overweging om aan de eventuele verlofverlening ingevolge artikel 5 van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) de voorwaarden te verbinden dat klager tijdens zijn verlof geen contact zal zoeken met het slachtoffer en dat hij zich in die periode niet in Leeuwarden of omgeving mag
begeven. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken, komt klager geen tegemoetkoming toe.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 13 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven