Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2303/GA, 30 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:30-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2303/GA

betreft: [klager] datum: 30 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.V. van der Bom, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 september 2006 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Rotterdam te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens – kortweg – betrokkenheid bij een handgemeen met medegedetineerden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager blijft bij zijn standpunt dat hem niets te verwijten valt. Hij was aan het koken in de afdelingskeuken. Daar was toen ook een Chinese medegedetineerde aanwezig. Toen klager, na even de keuken te hebben verlaten, in de keuken terugkwam, bleek de
door hem gesneden groente in de pan van die medegedetineerde te zitten. Hierop ontstond tussen hen een woordenwisseling. De andere gedetineerde werd daarbij bijgestaan door enkele landgenoten. Uiteindelijk heeft die medegedetineerde uitgehaald naar
klager. Andere gedetineerden zijn er toen tussen gekomen en het personeel heeft een en ander vervolgens in goede banen geleid. Klager en die medegedetineerde zijn toen in afzondering geplaatst. Klager is na enige tijd gehoord door het afdelingshoofd.
Klager is niet op zijn woord geloofd en hem is toen de onderhavige disciplinaire straf opgelegd. Klager is van mening dat hij geen aanleiding heeft gegeven tot dat handgemeen en niet begonnen is. Voor zover klager geweld zou hebben gebruikt, geschiedde
dit enkel uit zelfverdediging. Klager is voorts van mening dat, indien hij al gestraft had moeten worden, die straf lager zou hebben moeten uitvallen dan die van de gedetineerde die aanleiding was tot dit voorval.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft hij aangevoerd dat klager naar aanleiding van een dreigende situatie is gesanctioneerd. Het personeel schatte de situatie dusdanig ernstig in, dat er alarm geslagen is.
De beide betrokken gedetineerden zijn naar aanleiding daarvan gesanctioneerd. Hetgeen aan dit voorval vooraf is gegaan, is in de ogen van de directeur niet relevant.

3. De beoordeling
Voor zover door en namens klager is aangevoerd dat klager zou hebben gehandeld uit – zo verstaat de beroepscommissie dit verweer – noodweer, acht zij onvoldoende aannemelijk geworden dat er in dit geval sprake was van een noodzakelijke verdediging van
eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Dit verweer zal daarom worden gepasseerd.
Voor zover is aangevoerd dat klager – die zoals wordt gesteld een mindere rol zou
hebben – minder zwaar had moeten worden bestraft dan de andere betrokken medegedetineerde, geldt dat in deze slechts aan de orde is of de aan klager opgelegde disciplinaire straf redelijk en billijk is te achten.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voorzover dat is komen vast te staan en mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven