Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2663/GV, 21 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2663/GV

betreft: [klager] datum: 21 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 oktober 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Uit de Risc test van het coördinatiebureau Terugdringen Recidive (TR) is naar voren gekomen dat klager
hoog scoort op recidive. Klagers verzoek om plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting is voorlopig afgewezen omdat klager twee jaar geleden anderhalve maand na zijn detentie opnieuw de mist in is gegaan. Klager vindt dat de mensen die daarover
gaan
moeten kijken naar zijn pluspunten en niet alleen maar naar het verleden. Klager heeft bijvoorbeeld zelf het initiatief genomen om vanuit de inrichting telefonisch contact op te nemen met een school om informatie op te vragen over een opleiding die
klager wil beginnen na zijn detentie. Klagers tweede verlof werd afgewezen op grond van het feit dat hij anderhalve maand na ontslag uit zijn vorige detentie is gerecidiveerd. Aan de ene kant moet klager de selectiefunctionaris gelijk geven, maar aan
de
andere kant vindt klager het raar dat deze reden niet in de eerste afwijzing stond.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De inrichting heeft op 6 oktober 2006 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlening van verlof op grond van klagers functioneren en gedrag in de inrichting. Er zijn echter meer
criteria van belang om tot een weloverwogen beslissing te komen. Het openbaar ministerie heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen toekenning van verlof, omdat klager zich schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak, waarbij hij een van de bewoners heeft
gedreigd met een (nep-)vuurwapen. Klager had op dat moment een eerdere detentie achter de rug en recidiveerde reeds na anderhalve maand. Klager is thans veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en tien maanden. De politie heeft aangegeven geen
bezwaar te hebben tegen verlening van verlof. Het coördinatiebureau TR heeft een negatief advies uitgebracht omtrent verloftoekenning aan klager. Het verlof is afgewezen omdat het recidiverisico hoog wordt ingeschat na een recidive binnen anderhalve
maand na de vorige detentie.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt van frequente en recente recidive.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de afdeling voor psychologisch onvolwassenen Noordsingel te Rotterdam heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het
arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening. De politie Rotterdam Rijnmond heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en tien maanden met aftrek, wegens diefstal met geweld en afpersing. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 14 juni 2007. Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenis
van in totaal zevenentwintig dagen en in totaal zesentwintig dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Het openbaar ministerie heeft bezwaar tegen verlofverlening in verband met de ernst en de aard van het gepleegde delict en de maatschappelijke onrust die een verlofverlening kan veroorzaken bij slachtoffers en leefomgeving. Daarnaast blijkt uit het
advies van het coördinatiebureau TR dat er gevaar voor recidive is, hetgeen wordt bevestigd door bovengenoemd uittreksel uit de justitiële documentatie. Mede gelet op het feit dat klager slechts anderhalve maand op vrije voeten was voordat hij ernstig
recidiveerde, is de beroepscommissie van oordeel dat voornoemde omstandigheden een dusdanige contra-indicatie vormen voor verlofverlening dat deze, ondanks het positieve advies van de inrichting, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen.
Het volgen van het voorgenomen reïntegratietraject, waaronder interventies in een gesloten inrichting, lijkt vooralsnog het aangewezen detentietraject. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en
gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 21 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven