Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2068/GM, 21 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2068/GM

betreft: [klager] datum: 21 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting voor vrouwen (p.i.v.) Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 28 juli 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klaagster gehoord door mr. Chr.M. Aarts en J.G.J. de Boer, voorzitter respectievelijk lid van de beroepscommissie, bijgestaan door R.
Kokee,
secretaris. De raadsman van klaagster, mr. A.J. Sol, en de inrichtingsarts verbonden aan het p.i.v. Breda hebben schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 28 februari 2006, betreft het niet adequaat behandelen van de (nier)klachten van klaagster.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Door en namens klaagster is de klacht als volgt toegelicht. De raadsman van klaagster verzoekt om aanhouding van de behandeling van het beroep teneinde meer informatie te kunnen achterhalen over de medische gang van zaken.
Klaagster zit sinds 28 juli 2005 in detentie. Klaagster werd al ziek toen zij gedetineerd was in het arrestantencomplex van het politiebureau in Middelburg. Bij haar overplaatsing naar de p.i.v. Breda op 10 augustus 2005 slikte zij de nodige
pijnstillers. Zij had veel pijn. Klaagster heeft de inrichtingsarts verzocht een afspraak te maken met een uroloog. Zij dacht zelf aan een nierbekkenontsteking. Zij vertelde de arts dat zij nierstenen had, maar klaagster moest wachten tot zij
afgestraft
zou zijn. De inrichtingsarts heeft geen bloed- of urineonderzoek laten verrichten en schreef klaagster verschillende soorten antibiotica voor. Deze hielpen niet. Doordat de dosering diclofenac constant werd verhoogd tot 800 mg per dag kreeg klaagster
maagklachten. Als gevolg hiervan heeft zij nog maanden na haar ziekenhuisopname medicijnen voor haar maag moeten gebruiken. Uiteindelijk heeft het nog drie weken geduurd alvorens klaagster op 1 september 2005 naar de uroloog is verwezen. Zij heeft
vervolgens drie weken in het ziekenhuis gelegen tot 21 september 2005. Zij had toen inmiddels anderhalve liter pus in haar nier. Klaagster heeft hierna bijna vijf maanden met een katheter gelopen en in januari 2006 is haar nier verwijderd. Tijdens een
vorige detentie in de p.i.v. Breda in 2002 en 2003 heeft de inrichtingsarts ook laks gereageerd op de nierklachten van klaagster. Nu er in januari 2006 een bijzonder drastische ingreep (nierverwijdering) heeft plaatsgevonden moet het er voor worden
gehouden dat de verwijzing naar de uroloog te laat is geweest. De inrichtingsarts erkent dit ook in zijn brief van 18 juni 2006 door op te merken dat klaagster gelijk heeft. Het had ook anders kunnen lopen; wellicht was haar nier gespaard gebleven. In
september 2005 is klaagster medegedeeld dat haar nier verwijderd zou worden. Klaagster heeft bewust gewacht met het indienen van een klacht. Zij was bang dat als zij een klacht zou indienen men helemaal niets meer zou ondernemen.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De inrichtingsarts stelt voorop dat het lastig is zonder (papieren) dossier over de eerste detentieperiode in 2002 en 2003 uitspraken te doen of de symptomen toen wezen op nierstenen. Zeker is
dat klaagster tijdens haar eerste en tweede detentie obstipatie heeft gehad. Obstipatie komt veel voor bij vrouwen die methadon gebruiken. Klaagster heeft altijd pijn aangewezen in de linkeronderbuik.
Klaagster heeft bij de intake aangegeven dat zij behandeld is geweest voor nierstenen. Bij terugkeer van de pijn is weer gestart met diclofenac. Er zijn geregeld herhalingsrecepten uitgeschreven. Bij naderend ontslag of verandering van verblijfsduur
wordt vaak in overleg tot uitstel van directe actie besloten. Op een gegeven moment was klaagster zo ziek dat ze via een poliklinische afspraak meteen is opgenomen in het ziekenhuis, met de door haar beschreven gevolgen. De inrichtingsarts heeft
klaagster als iemand met reële klachten beschouwd en zo is ook met haar omgegaan. De arts is niet door de verpleegkundigen geïnformeerd over de verslechtering van haar toestand. Ook het aantal spreekuuraanvragen is niet toegenomen. Klaagster heeft
evenmin gebruik gemaakt van de mogelijkheid in juli en augustus 2005 een second opinion te vragen aan de vakantiewaarnemer van de inrichtingsarts. Klaagster gebruikt methadon. Dit zou er mede toe hebben bijgedragen dat pas laat allerlei alarmbellen
zijn
gaan rinkelen. Klaagster heeft op zich gelijk. Het had ook anders kunnen lopen; wellicht was haar nier gespaard gebleven. De inrichtingsarts kan zonder dossier zijn rol niet nader specificeren. Binnen veertien dagen na intake is klaagster opgenomen in
het ziekenhuis. Het gedetineerd raken leidt tot verlies van informatie nodig voor continuïteit van beleid in medische aangelegenheden. De door klaagster beschreven gang van zaken in de politiecel heeft de inrichtingsarts pas vernomen in de klachtbrief
van klaagster. De huisarts is om inlichtingen verzocht. Deze heeft echter niet gereageerd. Door het ontbreken van de gegevens van de Zeeuwse uroloog valt niet goed te beoordelen of de nier van klaagster bij binnenkomst in de p.i.v. Breda op 10 augustus
2005 nog te redden was. Zij kwam al binnen met een urineweginfectie. Bovendien leiden overplaatsingen over het algemeen tot het onderbreken van lopende behandelingen, behalve van medicamenteuze therapie.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klaagster om aanhouding van de behandeling van het beroep af.

Op grond van artikel 29, eerste lid, Pm dient het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van het Ministerie van Justitie uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich heeft plaatsgevonden te worden
ingediend. De klacht van klaagster is gericht tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts in augustus 2005. Het verzoek om bemiddeling dateert van 28 februari 2006. Ter zitting heeft klaagster aangegeven bewust met het indienen van een klacht te
hebben gewacht omdat zij bang was dat daarna niets meer met haar medische klachten zou worden gedaan. Gelet op het vorenstaande heeft klaagster niet tijdig het verzoek om bemiddeling ingediend en dient zij om die reden niet-ontvankelijk in haar klacht
te worden verklaard. De beroepscommissie merkt nadrukkelijk op dat zij hiermee geen inhoudelijk oordeel geeft – in positieve of negatieve zin – over het medisch handelen van de inrichtingsarts.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en drs. M.F. van Brederode-Zwart, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 21 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven