Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1679/GM, 21 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1679/GM

betreft: [klager] datum: 21 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 22 juni 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager en de inrichtingsarts verbonden aan voormeld h.v.b. zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te worden gehoord. Klager en de inrichtingsarts hebben
schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 2 mei 2006, betreft:
a. het niet verstrekken van medicijnen op 25 en 26 april 2006;
b. het niet serieus nemen van klagers hartklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Aan klager zijn op 25 en 26 april 2006 de door de medische dienst aan hem voorgeschreven medicijnen niet verstrekt. De daardoor ontstane hartklachten van klager zijn niet serieus genomen. Daarmee is het
leven van klager in gevaar gebracht. Volgens de p.i.w.-ers is in opdracht van de directie gehandeld. In het verslag van bemiddeling van de medisch adviseur wordt niet vermeld dat door de noodarts bij klager een serieuze vernauwing van de halsslagaders
is geconstateerd. Klager vordert voor elke dag dat hem medicijnen zijn onthouden € 500,-.

De inrichtingsarts heeft hierop gereageerd met de opmerking dat hij het volledig eens is met de medisch adviseur en hij verwijst verder naar de informatie in het medisch dossier van klager.

3. De beoordeling
a.
Omtrent de verstrekking van de medicijnen aan klager op 25 en 26 april 2006 vermeldt het medisch dossier dat klager tot in de ochtend van 25 april 2006 zijn medicatie heeft ontvangen en deze gewoon op de gewenste tijd kon innemen. De medische dienst
heeft niets vernomen van de afdeling of klager over het niet ontvangen van de medicijnen.
Klager geeft niet aan wie hij ten aanzien van zijn klacht een verwijt maakt. In ieder geval is uit het vorenstaande niet aannemelijk geworden dat de medische dienst een verwijt treft. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat er geen sprake
is
van onzorgvuldig medisch handelen van de inrichtingsarts. Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.

b.
Klager meent dat zijn hartklachten niet serieus zijn genomen nadat hem geen medicijnen zijn verstrekt. Uit het medisch dossier is hiervan niet kunnen blijken. Klager is op 26 april 2006 door een arts onderzocht en deze heeft geen afwijkingen aan het
hart geconstateerd. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat er geen sprake is van onzorgvuldig medisch handelen van de inrichtingsarts. Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a en b van de klacht ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en drs. M.F. van Brederode-Zwart, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 21 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven