Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1605/GM, 21 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1605/GM

betreft: [klager] datum: 21 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam te Hoogvliet,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 15 juni 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord door mr. Chr.M. Aarts en J.G.J. de Boer, voorzitter respectievelijk lid van de beroepscommissie, bijgestaan door R. Kokee,
secretaris. De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b. Rotterdam is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 15 mei 2006, betreft het oordeel van de medische dienst dat klagers ziekmelding op 11 mei 2006 onterecht was.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager lag op 11 mei 2006 met hevige hoofdpijn op bed. Hij kon het licht niet verdragen en hij had moeite met ademhalen (astma). Klager kreeg bezoek van een verpleegkundige en gaf aan dat hij geen
paracetamol wenste omdat hij uit ervaring wist dat dit niet hielp. Klager vroeg om ibuprofen. De verpleegkundige zei dat hij de medicijnlijst zou controleren. Indien klager daarop niet voorkwam zou hij de ziekmelding als onterecht aanmerken. Even later
kwam de verpleegkundige terug en zei dat hij klager onterecht ziek zou melden. Op de medicijnlijst staat echter aangegeven dat klager de avond voor de ziekmelding paracetamol verstrekt heeft gekregen in verband met hoofdpijn. De verpleegkundige heeft
klager niet onderzocht. Een p.i.w.-er heeft daarop de verpleegkundige gebeld. De verpleegkundige zei vervolgens dat klager “te weinig” op de medicijnlijst voorkwam. In tegenstelling tot wat de verpleegkundige heeft beloofd, wordt klager dus toch
onterecht ziek gemeld. Klager gebruikt 35 mg methadon per dag sinds 1997. De hoofdpijn is minder na het gebruik van methadon.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager heeft zich op 11 mei 2006 ziekgemeld. Toen de verpleegkundige bij hem was, lag hij diep te slapen. Klager kwam met vage klachten die zijn ziek zijn zouden verklaren maar niets te maken
hadden met hoofdpijn. Hij vertoonde geen ziekteverschijnselen noch van hoofdpijn of enige benauwdheidsklachten. Wel was hij behoorlijk geïrriteerd over het feit dat hij voor zijn ziekmelding werd wakker gemaakt. Hij wekte hierdoor de indruk dat hij die
dag geen zin had om te werken. Klager kleurt zijn verhaal wel erg in zijn voordeel. Hij is bij de medische dienst niet bekend met het gebruik van ibuprofen. Hij gaf aan voor zijn ziekmelding al gedurende drie dagen paracetamol te hebben gebruikt. Met
hem is afgesproken dat als hij inderdaad in de voorafgaande dagen paracetamol had genomen zijn ziekmelding terecht zou zijn, maar als dit niet het geval was dan werd het een onterechte ziekmelding. Op de medicijnlijst kwam klager maar éénmaal voor
namelijk op de avond voor zijn ziekmelding. Gelet hierop is hij zoals was aangekondigd, aangemerkt als onterecht ziekgemeld.

3. De beoordeling
Klager heeft zich op 11 mei 2006 ziekgemeld vanwege hoofdpijn. Klager wilde ibuprofen in plaats van paracetamol. Uit de stukken waaronder het medisch dossier is niet gebleken dat klager is onderzocht. Verder is vast komen te staan dat aan klager
voorafgaand aan de ziekmelding paracetamol is verstrekt vanwege hoofdpijn. In het licht hiervan is onbegrijpelijk waarom klager niettemin als onterecht ziek is aangemerkt, zeker nu door de verpleegkundige is aangegeven dat klagers ziekmelding terecht
zou zijn als hij de voorafgaande dagen paracetamol had genomen. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de medische dienst onzorgvuldig is en kan worden aangemerkt als in strijd
met
de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Vanwege het door klager ondervonden ongemak zal hem een tegemoetkoming worden toegekend van
€ 20,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van het h.v.b. Rotterdam toekomende tegemoetkoming op € 20,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en drs. M.F. van Brederode-Zwart leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 21 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven