Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1853/GM, 21 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1853/GM

betreft: [klager] datum: 21 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 25 april 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Bos, gehoord door mr. Chr.M. Aarts en J.G.J. de Boer, voorzitter respectievelijk lid van de
beroepscommissie, bijgestaan door R. Kokee, secretaris. De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b. Lelystad heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 26 maart 2006, betreft het niet (tijdig) behandelen van klagers klachten aan zijn kaak na een vechtpartij.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. De vechtpartij vond plaats op zaterdagochtend 4 maart 2006. Klager is door een medegedetineerde geslagen met een stuk metaal. Hierna had klager een dood gevoel in het linker gedeelte van zijn
gezicht. Ondanks dat de inrichtingsarts wist dat klager pijn had, is de arts vertrokken om een eerder van klager gemaakte foto te bekijken. De arts betastte met twee vingers de zijkant van de jukbeenderen. Klager gaf aan dat dit pijn deed. Er bleek
volgens deze inrichtingsarts niets aan de hand. Hij zag alleen een opgezwollen oog. Hij heeft niet aangegeven wat hij dacht dat het was, noch dat hij terug zou komen. De inrichtingsarts had klager in het weekend direct naar de kaakchirurg moeten
verwijzen. Klager heeft nu blijvend letsel. Na het weekend is klager door een andere arts opgeroepen. Ook deze arts heeft klager onderzocht onder andere door klager te laten snuiten. De arts die klager op 4 maart 2006 heeft onderzocht heeft klager niet
laten snuiten. Klager is direct verwezen naar een kaakchirurg. Nadat röntgenfoto’s waren gemaakt, bleek dat er sprake was van een fractuur. Klager moest geopereerd worden. De kaakchirurg heeft aangegeven dat klager eigenlijk direct geopereerd had
moeten
worden. De operatie werd nu pas vier dagen later uitgevoerd. Klager wil de schade die hij heeft ondervonden verhalen op de inrichting en de betreffende medegedetineerde. Zijn gezichtszenuw is blijvend beschadigd. Klager verbaast zich erover dat in de
stukken staat dat hij met de blote vuist is geslagen. Klager is echter met een stuk metaal geslagen. Er was een afdruk van het metaal op het gezicht van klager zichtbaar. Dit is van belang omdat dit maakt hoe de arts naar de zaak kijkt. Vervolgens is
door de inrichtingsarts een vreemde beslissing genomen door klagers gezicht te vergelijken met een foto van voor de vechtpartij. Er is een verkeerde diagnose gesteld en een verkeerde inschatting gemaakt. Klager dient hiervoor gecompenseerd te worden.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager is op 4 maart 2006 na een vechtpartij door de arts in de isoleercel gezien. Klager gaf aan veel pijn te hebben. Bij onderzoek waren op dat moment geen duidelijke aanwijzingen voor een
kaakfractuur. Klagers assymmetrisch gezicht viel echter op. Voor de arts was dit aanleiding om aan de hand van een foto van klager te beoordelen of dit al bestond bij binnenkomst in de inrichting. Dit bleek het geval te zijn. Daarom kon de
inrichtingsarts het assymmetrisch gezicht niet duiden als een nieuw ontstane situatie na het trauma. Tevens heeft de inrichtingsarts nog overleg gevoerd met de dienstdoende kaakchirurg om de situatie door te spreken en de consequenties van een
afwachtend beleid te bespreken. De kaakchirurg gaf aan dat dit geen consequenties had en dat ook zij in geval van een fractuur vaak eerst een paar dagen wachten voordat tot een operatie wordt besloten. Na het weekend is gelet op de aanhoudende
pijnklachten besloten klager alsnog in te sturen naar de kaakchirurg.

3. De beoordeling
Uit de stukken waaronder het medisch dossier en de ter zitting gegeven toelichting is gebleken dat klager na een vechtpartij op zaterdag 4 maart 2006 door de arts die in het weekend dienst had is onderzocht. Deze arts contstateerde geen duidelijke
aanwijzingen voor een kaakfractuur doch, zo kan onder andere uit de staat van het medisch onderzoek van 4 maart 2006 worden afgeleid, hij heeft kennelijk vermoed dat er meer aan de hand was. Met betrekking tot het assymmetrisch gezicht heeft de arts
het
gezicht vergeleken met een eerder van klager gemaakte foto. Tevens heeft de arts aangegeven dat klager maandag 6 maart 2006 opnieuw moest worden beoordeeld. Op maandag 6 maart 2006 is klager door een andere arts opnieuw onderzocht. Tijdens dit
onderzoek
moest klager door de neus blazen. Hierbij werd een bolling onder het linkeroog geconstateerd. Klager is vervolgens ingestuurd naar de kaakchirurg en is op dinsdag 7 maart 2006 geopereerd.
Hoewel de beroepscommissie van oordeel is dat het beter ware geweest dat tijdens het onderzoek van 4 maart 2006 klager ook door zijn neus had moeten blazen (dat een dergelijke onderzoekshandeling is verricht is de beroepscommissie immers niet
gebleken),
leidt dit niet tot de conclusie dat de inrichtingsarts door dit na te laten inadequaat heeft gehandeld. De inrichtingsarts heeft klager onderzocht en na telefonisch overleg met de kaakchirurg aangegeven dat klager na het weekend opnieuw moest worden
onderzocht. Dit is feitelijk gebeurd. Het handelen van de inrichtingsarts kan derhalve niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en drs. M.F. van Brederode-Zwart, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 21 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven