Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1772/JA, 8 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1772/JA

betreft: [klager] datum: 8 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.C. Vingerling, namens

[...], geboren op [1990], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 juli 2006 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Rentray te Rekken,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 augustus 2006, gehouden in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.C. Vingerling, en de eerste behandelaar bij Rentray, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering op 12 april 2006;
b. het jegens klager toegepaste geweld door groepsleider [A] op 12 april 2006;

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. ongegrond en onder b. gegrond verklaard en geen tegemoetkoming vastgesteld op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ondanks de gegrondverklaring van de klacht onder b. wordt geen tegemoetkoming toegekend. Nu nergens uit blijkt dat er sprake was van een reële verdenking van een vluchtpoging, mag dit niet aan de toekenning van een tegemoetkoming in de weg staan. Het
kan niet zo zijn dat aan het onrechtmatig handelen van de inrichting geen consequenties worden verbonden indien de betrokken persoon ook zelf onrechtmatig heeft gehandeld. De beweerde vluchtpoging mag klager dan ook niet tegengeworpen worden bij de
beantwoording van de vraag of een tegemoetkoming op zijn plaats is.
Uit de stukken blijkt niet waar de inrichting het vermoeden dat klager op 12 april 2006 een nieuwe vluchtpoging wilde ondernemen op baseerde. Het raam van klagers kamer was immers de vorige dag dichtgetimmerd. Volgens klager kon het raam er makkelijk
uitgeschopt worden. Klager heeft die dag op de kast in zijn kamer gebonsd. Hij was niet echt van plan te ontvluchten. Klager is daarna gewoon meegelopen met groepsleider [A] naar de afzonderingscel. Toen klager weigerde een scheurpak aan te trekken is
er geweld gebruikt. Groepsleider [B] zat op klagers voeten en groepsleider [A] heeft klager bij zijn hals gepakt. Volgens klager werd zijn keel dichtgeknepen en had hij wondjes op zijn hand.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had op 12 april 2006 gezegd dat hij weg wilde en binnenkort weg zou zijn. De dag daarvoor had hij een vluchtpoging ondernomen. Het glas
zat nog gedeeltelijk in het raam van klagers kamer; aan de buitenkant was er hout tegen aan getimmerd. De groepsleiding hoorde klager bonzen op hout en vermoedde dat klager bezig was met een vluchtpoging. Rondom de inrichting staat geen hek.
Ingevolge het protocol afzonderingscel moet een jeugdige een scheurpak aantrekken. Toen klager weigerde is hij door de twee groepsleiders in de holding (polsklem) genomen. Dit is een greep die het personeel geleerd wordt op de weerbaarheidtraining. Een
registratie afzondering is opgesteld. Een melding buitensporig geweld is niet opgesteld. De andere groepsleiders hebben geen verwondingen geconstateerd bij klager. Klager heeft geen arts geraadpleegd. In de inrichting is afgesproken dat voortaan in de
incidentmeldingen de grepen die worden toegepast worden geregistreerd.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a.:
Klager heeft op 11 april 2006 een vluchtpoging ondernomen. Klager heeft geprobeerd via het raam te ontsnappen. De beroepscommissie overweegt dat de inrichting uit het complex van gedragingen van klager op 12 april 2006 redelijkerwijs mocht aannemen dat
klager wederom een vluchtpoging wilde ondernemen. De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b.
Met de enkele gegrondverklaring van de klacht wordt klager voldoende tegemoet gekomen, zodat de beroepscommissie geen termen aanwezig acht voor de toekenning van een financiële tegemoetkoming. De beroepscommissie merkt ten slotte nog op dat namens de
directeur ter zitting is toegelicht dat het op klager toegepaste geweld bestond uit een zogenaamde polsklem. Deze holding wordt het personeel geleerd op de weerbaarheidstraining. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.A. Flinterman, voorzitter, mr. D.A.N. Bartels en drs. B. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 8 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven