Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1576/JA, 8 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1576/JA

betreft: [klager] datum: 8 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.F. Nelisse, namens

[...], geboren op 10 september 1988, verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 juni 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Rentray, locatie Lelystad te Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 augustus 2006, gehouden in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.F. Nelisse, en namens de directeur, [...], eerste behandelaar.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de vermissing van klagers gouden armband.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De klacht is gericht tegen de hele gang van zaken rond de vermissing van klagers armband. De stedenschool is gevestigd in het gebouw van de j.j.i.. Gezien artikel 66 Bjj gaat het om de vraag of de stedenschool onderdeel is van de j.j.i. Klager is niet
tevreden over hoe het een en ander is gelopen. Het is niet klagers fout en hij wil dan ook niet een derde van de schade betalen. Een personeelslid had tegen hem gezegd dat hij zijn armband in de kleedkamer kon achterlaten, omdat deze afgesloten werd.
Later heeft de sportleraar van de Stedenschool de deur van de kleedkamer weer opengemaakt. Het gaat om een Rolex armband met blauwe steentjes erop. De armband is een tijd geleden door familie in Suriname gekocht, maar klager heeft deze armband pas
gekregen.
Volgens de Algemene wet Bestuursrecht (Abw) heeft de commissie van toezicht niet voldaan aan haar doorzendverplichting ex 2:3.

Namens de directeur heeft mevrouw Lentink in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Zij deelt mee dat zij ook door de Stedenschool is gemachtigd namens hen het woord te voeren.
Op grond van het door een vertegenwoordiger van de j.j.i. gestelde op de zitting van de beklagrechter is de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Dat is onjuist. Inmiddels is het binnen de j.j.i. bekend dat ook klachten die de Stedenschool betreffen bij
de beklagcommissie kunnen worden aangebracht. De Stedenschool is gelegen in de inrichting en er gelden dezelfde regels als in de j.j.i.
Er is aan klager een regeling voorgesteld dat de j.j.i., de Stedenschool en klager elk één derde van de schade betalen. Klager had eigenlijk zijn sieraden moeten afgeven aan het personeel. De kleedkamer was afgesloten, maar de sportleraar van de
Stedenschool heeft later de kleedkamer weer geopend.

3. De beoordeling
Het beklag is gericht tegen de vermissing van klagers armband tijdens schooltijd en de wijze van afwikkeling van de daardoor ontstane schade. Klager heeft zijn armband meegenomen naar het sporten en in overleg met het personeel in de kleedkamer
achtergelaten. Deze kleedkamer werd afgesloten door een personeelslid, maar is later door de sportleraar weer geopend.
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 Bvt heeft bij uitspraak 03/0758/JA
d.d. 6 augustus 2003 geoordeeld dat beklag tegen beslissingen van een docent van een onderwijsvoorziening in een j.j.i. ontvankelijk is. Een docent wordt als medewerker van de inrichting beschouwd ook al is hij in dienst van een instelling voor
speciaal
onderwijs. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
In onderdeel 5.3 van de Huisregels is bepaald dat de jeugdige geen sieraden bij zich mag hebben tijdens de sport; dit betekent - volgens de huisregels - dat de inrichting niet aansprakelijk kan worden gesteld voor vermissing van de eigendommen van de
jeugdige. Artikel 82 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj) bevat een regeling van de aansprakelijkheid van de directeur voor voorwerpen van een jeugdige. In de Nota van toelichting bij deze bepaling is onder meer het volgende te lezen:
“Bij onder andere overplaatsing van de ene afdeling naar de andere of bij invoer van goederen in een inrichting kunnen voorwerpen die de jeugdige toebehoren beschadigd dan wel zoekraken. Niet in alle gevallen is duidelijk om welke goederen het dan
precies gaat en welke waarde deze vertegenwoordigen. Eveneens is vaak onduidelijk wie er voor de beschadiging c.q. het kwijtraken verantwoordelijk is, de jeugdige zelf of de inrichting (.....) Van de inrichting mag overigens worden verwacht dat de nodige
zorgvuldigheid in acht wordt genomen”. Klager is er van op de hoogte dat sieraden niet mee naar de sport mogen worden genomen. Als dat per ongeluk toch gebeurt moeten ze worden ingeleverd bij de sportleerkrachten.
Gezien het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichting niet onzorgvuldig heeft gehandeld.

Door de raadsman is aangevoerd dat de beklagcommissie niet heeft voldaan aan haar doorzendverplichting ex artikel 2:3 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Uit artikel 1:6 Awb volgt echter dat de Awb niet van toepassing is op de tenuitvoerlegging van
strafrechtelijke beslissingen.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat de school en de j.j.i. bereid waren een oplossing te zoeken. Aan klager is het aanbod gedaan, welk aanbod ter zitting namens de directeur is herhaald, dat zowel de j.j.i, de school en klager de schade
zouden delen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.A. Flinterman, voorzitter, mr. D.A.N. Bartels en drs. B. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 8 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven