nummer: 06/2685/GV
betreft: [klager] datum: 7 november 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 oktober 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Het is juist dat klager tijdens zijn regimair verlof diverse zaken had kunnen regelen, maar er was toen
nog geen haast bij want zijn huis zou pas eind 2007 worden gesloopt. Hetgeen veranderd is, is dat zijn relatie circa drie maanden geleden is beëindigd en zijn partner bij een andere man is gaan wonen. Daardoor is klager niet in staat om thuis dingen te
regelen zoals onder andere herhuisvesting. Klager woonde al twintig jaar in de woning en heeft in de loop der jaren veel spullen verzameld op zolder. Hij heeft een montagebedrijf aan huis en heeft daarbij een grote garage laten bouwen die net als zijn
huis met inboedel nu onbeheerd staat. Opslag zal ook te kostbaar worden, dus klager zal veel weg moeten doen. Alleen klager kan over zijn spullen beslissen. Klager kan geen beroep doen op familie. Zijn ouders lijden aan reuma c.q. een hartkwaal en zijn
broer is MS-patiënt. Verzocht wordt om klagers verzoek opnieuw te beoordelen zodat hij niet kansloos op straat komt te staan.
De beslissing van de selectiefunctionaris is binnengekomen op 11 oktober 2006 en aan klager uitgereikt op 15 oktober 2006. Op 16 oktober 2006 heeft klager terzake een afspraak gemaakt voor een gesprek met het b.s.d., maar de b.s.d.-medewerker bezocht
klager pas op 24 oktober 2006. Om die reden heeft klager pas op 24 oktober 2006 gereageerd op de beslissing.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verbleef in een beperkt beveiligde inrichting maar is daar in augustus 2006 uitgeplaatst nadat hij na een weekendverlof scoorde op zowel THC als alcohol. Wanneer met de sloop zal worden begonnen, is nog niet bekend. Klager heeft recent
aangetoond
niet met vrijheden om te kunnen gaan. Niet is gebleken dat hij voor het leeghalen van zijn huis een direct beroep heeft gedaan op derden. Verzocht wordt om klager niet-ontvankelijk te verklaren nu hij heeft verklaard dat hij de beschikking op 15
oktober
2006 heeft ontvangen en op 24 oktober 2006 beroep heeft aangetekend.
De directeur van het huis van bewaring Overloon te Maashegge heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
3. De beoordeling
De beroepscommissie gaat er, gelet op hetgeen door klager is aangevoerd, vanuit dat klager zo spoedig mogelijk beroep heeft ingesteld als redelijkerwijs van hem kon worden verwacht en zal hem ontvangen in het beroep.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 maart 2008.
Klager verbleef in een beperkt beveiligde inrichting. Tijdens een regimair verlof in augustus 2006 heeft klager alcohol en softdrugs gebruikt en hij is als gevolg hiervan teruggeplaatst naar een inrichting zonder regimaire verlofmogelijkheden.
Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met
een andere vorm van verlof. Niet is gebleken dat klager getracht heeft om derden in te schakelen om zijn huis te ontruimen en hij verwacht dat de sloop van zijn woning pas eind 2007 zal plaatsvinden. Derhalve staat niet vast dat klagers persoonlijke
aanwezigheid thans noodzakelijk is.
Voornoemde gronden, elk voor zich maar ook samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c. en d. van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), de beslissing van de Minister, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 november 2006
secretaris voorzitter