Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1707/GB, 30 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:30-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/1707/GB

Betreft: [klager] datum: 30 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.P. Snorn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 juni 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in gevangenis De Marwei te Leeuwarden ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 2 februari 2004 gedetineerd. Hij verbleef in de locatie Groningen, een huis van bewaring (h.v.b.). Op 25 april 2006 is hij geplaatst in de gevangenis De Marwei, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager voldoet aan alle objectieve voorwaarden om in aanmerking te komen voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Ook de inrichting heeft geadviseerd om klager in een b.b.i. te plaatsen. De reden dat hij toch in een gesloten
inrichting is geplaatst, is dat de advocaat-generaal hiertegen bezwaar heeft gemaakt vanwege de ernst van de feiten en de te verwachten maatschappelijke onrust. Dit argument volstaat echter niet, omdat het bezwaar van de advocaat-generaal onvoldoende
gemotiveerd is zodat hierdoor ook de selectiebeslissing onvoldoende gemotiveerd is. Hierbij wordt verwezen naar een aantal eerdere uitspraken van de beroepscommissie waarin zich vergelijkbare dan wel relevante situaties hebben voorgedaan.

De vrees voor een confrontatie tussen klager en de aangeefsters is onterecht. Klager is niet van plan met hen contact op te nemen en bovendien kan er bij eventueel verlof als voorwaarde worden gesteld dat hij geen contact met hen op zal nemen, zodat
dit
probleem ondervangen wordt.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het OM heeft bezwaar tegen plaatsing van klager in een b.b.i. omdat betrokkene is veroordeeld voor verschillende zedendelicten en drie van de slachtoffers in de directe omgeving wonen van het woonadres van klager. Het OM verwacht maatschappelijke
onrust, niet alleen bij de slachtoffers maar ook bij de omgeving van de slachtoffers. Het bezwaar van het OM heeft geleid tot de selectiebeslissing waarbij klager niet in een b.b.i. werd geplaatst. Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt, welk bezwaar
op
23 juni 2006 ongegrond werd verklaard. Bij de beslissing op bezwaar is klager uitgebreid bericht over de motieven van het OM en is hem ook de suggestie gegeven om een verlofadres buiten Noord-Nederland te overwegen. Verder is klager een ontkennende
veroordeelde die veel verdriet heeft omdat hij meent dat hij onschuldig vast zit. De selectiefunctionaris kan helaas niets met deze informatie omdat klager is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf wegens het plegen van verschillende zedendelicten
jegens meerdere (minderjarige) slachtoffers.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis De Marwei is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager, gelet op de over het delict verstrekte gegevens en de kans op ongewenste slachtofferconfrontatie, vooralsnog niet in aanmerking komt
voor plaatsing in een inrichting met een beperkt beveiligingsniveau.
Wat betreft het vermeende motiveringsgebrek kan worden vastgesteld dat dit gebrek reeds in de bezwaarfase is hersteld. Tevens is er sprake van een ontkennende veroordeelde waardoor het lastig is om het recidivegevaar in te schatten. Het betreft
dan ook géén geval dat gelijk is aan de door gemachtigde aangehaalde zaken zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel geen stand kan houden.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van D.C. Carsten, secretaris, op 30 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven