Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2612/GV, 2 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2612/GV

betreft: [klager] datum: 2 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. H. Bos, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 oktober 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager heeft een verzoek om strafonderbreking ingediend in verband met de kritieke toestand waarin zijn
vader thans verkeert. Artikel 5 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking wordt verleend in het buitenland
verblijft. De toelichting van Tekst en Commentaar (6e druk) bij artikel 570b van het Wetboek van Strafvordering noemt als een van de gronden voor strafonderbreking ernstige ziekte in het gezin. Klager meent dat hij genoegzaam heeft aangetoond door
middel van medische verklaringen dat hiervan sprake is. Gesteld wordt dat toestemming voor het verblijf in het buitenland slechts kan worden gegeven in het geval van overlijden van een naast familielid. In geval van ernstige ziekte kan bezoek slechts
plaatsvinden onder begeleiding. Verwezen wordt naar “de toelichting op artikel 5” van de Regeling. Onduidelijk is welke toelichting wordt bedoeld. De toelichting op artikel 570b Wetboek van Strafvordering is echter duidelijk. Grond voor
strafonderbreking is ernstige ziekte en de geldigheid van deze grond wordt niet gerelateerd aan een verblijf binnen of buiten Nederland. Van het bureau individuele medische advisering (BIMA) heeft klager overigens begrepen dat het positief heeft
geadviseerd op het verzoek tot strafonderbreking. Het besluit van de Minister is derhalve ondeugdelijk gemotiveerd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft een verzoek ingediend om strafonderbreking te mogen genieten in verband met, volgens het schrijven van het BIMA, de zeer slechte klinische toestand van zijn vader. Uit de
bijgeleverde stukken kan worden opgemaakt dat de vader van klager in een ziekenhuis is Curaçao verblijft. In de toelichting op artikel 5 van de Regeling (handboek Rechtspositie Gedetineerden) staat dat bij een strafonderbreking er een verlofadres in
Nederland dient te zijn. Slechts in bijzondere gevallen kan de Minister toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. Te denken daarbij valt aan gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind
van
de gedetineerde is overleden. In het geval van klager is er geen sprake van overlijden. Er is weliswaar sprake van een zorgwekkende toestand, echter die staat slechts toe dat er een bezoek wordt gebracht, een zogenaamd omgekeerd bezoek, en dat vindt
plaats binnen Nederland. Het BIMA adviseert op grond van de medische toestand en houdt daarbij geen rekening met het feit of de wet een en ander toestaat of niet. Het is slechts een advies ter bevestiging van het in de rapportage genoemde ziektebeeld.
Klager is naar Nederland gekomen om de begrafenis van zijn overleden pleegmoeder te regelen. Hij is al dan niet tijdelijk woonachtig in Curaçao. Bij binnenkomst in Nederland is klager aangehouden wegens een nog openstaande gevangenisstraf van 49 dagen.
Zijn einddatum in deze is 8 november 2006. Klager geeft aan dat hij niet op de hoogte was van deze straf. Hij is op zijn verantwoordelijkheid gewezen in deze en de gevolgen die het vertrek naar het buitenland met zich mee brengt. Hij heeft iemand in
Nederland bereid gevonden zijn zaken te behartigen, echter hij blijft er wel zelf verantwoordelijk voor.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven weken. De tenuitvoerlegging van de straf eindigt op 8 november 2006.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met
een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36 juncto 23 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar verkerende ouder. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling kan de Minister in
bijzondere omstandigheden toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de
gedetineerde overleden is.

Uit het door klager verstrekte medische advies van het BIMA komt naar voren dat klagers vader ernstig ziek is en de kans op overlijden binnen korte termijn erg groot is. De beroepscommissie is van oordeel dat een dergelijke situatie kan worden
aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan strafonderbreking door te brengen in het buitenland kan worden verleend. Voorts stelt de beroepscommissie dat klager is veroordeeld tot een korte gevangenisstraf en dat het klagers eerste
detentie betreft, welke afloopt op 8 november 2006. Gelet hierop komt de beroepscommissie, bij afweging van alle belangen en omstandigheden van het geval, tot het oordeel dat de afwijzende beslissing van de Minister op klagers verzoek om
strafonderbreking als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Klagers beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de Minister zal worden opgedragen om terstond een nieuwe beslissing te nemen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op om terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 2 november 2006

secretaris voorzitter

Naar boven