Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2378/GA, 15 november 2006, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2378/GA

betreft: [klager] datum: 15 november 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. de Bont, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 september 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Westlinge te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klagers raadsman en [...], unit-directeur van de b.b.i. Westlinge. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen,
heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen wegens fysieke en verbale agressie en seksuele intimidatie jegens een medegedetineerde.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager zou fysieke en verbale agressie hebben geuit naar een medegedetineerde en hem seksueel hebben geïntimideerd. Door deze feiten zou de rust, orde
en
veiligheid ernstig zijn verstoord. Later geeft de directeur in een reactie aan dat klager (mede) vanwege zijn eigen veiligheid in afzondering zou zijn geplaatst. Dit argument is echter in de beslissing van 1 mei 2006 niet terug te vinden. Klager heeft
de – naar zijn zeggen – medegedetineerde absoluut niet seksueel geïntimideerd en heeft geen fysieke en/of verbale agressie geuit naar hem. Wel heeft er een incident plaatsgevonden tussen medegedetineerde [A] en klager enerzijds en de aangever
anderzijds. Het incident bestaat uit twee aparte gebeurtenissen. De eerste houdt in dat aangever geweld heeft gebruikt jegens klager. Bij de tweede gebeurtenis, waarbij het ging om geweldgebruik tussen aangever en medegedetineerde [A], heeft klager een
sussende rol gehad en juist de penitentiair inrichtingswerkers gewaarschuwd. De stelling van klager - dat hij het slachtoffer is geweest van aangever en in ieder geval geen fysieke en verbale agressie naar die medegedetineerde heeft geuit, noch die
medegedetineerde seksueel heeft geïntimideerd - wordt gesteund door de verklaring van medegedetineerde [A] en de geestelijk verzorgster (die zelf niet aanwezig was bij het incident). De verklaringen van klager, medegedetineerde [A] en de geestelijk
verzorgster zijn onderling consistent. De verklaring van aangever daarentegen is volstrekt ongeloofwaardig. Allereerst geeft hij niet duidelijk aan dat er twee incidenten zijn geweest. Ook lijkt het buitengewoon weinig voor de hand te liggen dat
medegedetineerde [A] en klager aangever eerst mishandelen en dat klager vervolgens zelf op de intercom drukt. Daarnaast valt klager op vrouwen en niet op mannen en dat maakt het zeer onaannemelijk dat hij aangever seksueel zou hebben geïntimideerd. De
vermelde gronden bevatten de beschuldiging dat klager actief ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond zonder dat dit in het dossier op enigerlei wijze wordt onderbouwd. Tevens is niet duidelijk gemaakt in hoeverre dit incident daadwerkelijk de opgelegde
maatregel noodzakelijk heeft gemaakt en waarom niet kon worden volstaan met een minder verregaande maatregel. Tenslotte stelt klager nog dat hij niet is gehoord door de directeur.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager en medegedetineerde [A] zijn zedendelinquenten. Na de gebeurtenissen heeft de directeur eerst met aangever gesproken. Deze heeft ook
aangifte bij de politie gedaan van seksuele intimidatie en fysieke en verbale agressie. Daarna heeft de directeur met klager gesproken en is klager in de gelegenheid gesteld om zijn mening over het rapport te geven. Tot de oplegging van de
ordemaatregel
is overgegaan omdat klagers veiligheid in de inrichting niet meer kon worden gegarandeerd. Het is vaker voorgekomen dat medegedetineerden agressief worden tegen een gedetineerde als ze er achter komen dat hij is veroordeeld voor een zedendelict. Dit is
mede de reden waarom de directeur de selectiefunctionaris heeft geadviseerd om klager over te plaatsen naar een andere inrichting.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat in de beslissing van 1 mei 2006 staat vermeld dat klager voor het opleggen van de bestreden ordemaatregel door de directeur is gehoord. Dit is door de directeur ter zitting bevestigd. De beroepscommissie acht
voldoende
vast te staan dat klager voor de oplegging van onderhavige ordemaatregel door de directeur is gehoord.

De directeur heeft de bevoegdheid om ingevolge artikel 24 Pbw een gedetineerde in afzondering te plaatsen, bijvoorbeeld wanneer dit in het belang is van het handhaven van de orde en veiligheid binnen de inrichting. Afzondering is te onderscheiden van
een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel op grond van artikel 50 Pbw. Afzondering is een ordemaatregel die duurt zolang zij noodzakelijk is en dient te worden beëindigd zodra dit mogelijk en verantwoord is. Voor plaatsing in afzondering
is
niet vereist dat een gedetineerde zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Voor oplegging van een disciplinaire
straf is verwijtbaar wangedrag vereist.

In de beslissing van 1 mei 2006 is vermeld dat aan klager ingevolge artikel 24, tweede lid, Pbw een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen wordt opgelegd wegens het uiten van fysieke en verbale agressie naar een
medegedetineerde en het seksueel intimideren van een medegedetineerde. Gelet op die motivering had het meer voor de hand gelegen dat de directeur had gekozen voor strafoplegging in plaats van een ordemaatregel. Daar komt nog bij dat volgens de
directeur
de feitelijke reden voor de toepassing van die ordemaatregel was, dat hij klagers veiligheid wenste te garanderen. De motivering van de maatregel is gelet op het voorgaande onvoldoende. Dat laat overigens onverlet dat er inhoudelijke redenen waren (te
weten de veiligheid van klager) om een afzonderingsmaatregel op te leggen.

Gelet op het voorgaande kan de uitspraak van de beklagrechter niet in stand blijven en moet het beklag alsnog op formele gronden gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op
€ 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag op formele gronden alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. C. Kelk en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven