Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2383/GV, 31 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:31-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2383/GV

betreft: [klager] datum: 31 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft met betrekking tot de afwijzing van zijn verlofaanvraag in eerste instantie een klacht
ingediend bij de beklagcommissie. De zitting van de beklagcommissie was op 18 september 2006 en daar hoorde klager dat hij beroep moest instellen bij de Raad. Hij hoopt dit alsnog tijdig te hebben gedaan. Het verzoek om algemeen verlof is, na in eerste
instantie te zijn toegewezen, alsnog afgewezen in de veronderstelling dat klager in september 2006 uit detentie zou worden ontslagen. Dat is echter onjuist. Klager komt pas in januari 2007 vrij. Het openbaar ministerie geeft in zijn negatieve advies
aan
dat klager is veroordeeld voor verkrachting, dat is onjuist, het was een poging tot verkrachting. Daarnaast is klager het niet eens met de stelling dat er bij verlof maatschappelijke onrust zou ontstaan. Het slachtoffer woont niet in Leeuwarden, klager
vermag niet in te zien wat dan de bedreiging is. Ook de politie wil klager niet met verlof laten gaan. Klager zou zijn ex-vriendin hebben bedreigd toen hij in maart 2006 in de Marwei in Leeuwarden verbleef. Dit wordt door klager en zijn ex-vriendin
ontkend, terwijl er door haar ook geen aangifte van bedreiging is gedaan. Klager is tegen die beschuldiging in beklag gegaan en de beklagcommissie van de Marwei moet daar nog over oordelen. Klager heeft een geschikt verlofadres, in de woning wonen ook
zijn kinderen. Klager begrijpt de selectiefunctionaris niet als deze aangeeft dat klagers gedrag in de inrichting te wensen over laat en klager daar regelmatig mensen zou bedreigen. Dat klopt niet, de inrichting zou in dat geval toch geen positief
advies geven voor het verlof.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen omdat verzoeker in De Marwei, waar hij verbleef in de tijd voorafgaand aan zijn overplaatsing naar de gevangenis Veenhuizen, matig functioneerde. Dit is ook de reden geweest voor zijn overplaatsing naar
Veenhuizen. In De Marwei was volgens de politie sprake van een aantal telefonische bedreigingen van mensen buiten de inrichting, terwijl verzoeker daarnaast zijn echtgenote tijdens een bezoek zonder toezicht zou hebben bedreigd. Ook heeft hij toen een
medegedetineerde fysiek bedreigd. Dit gedrag was aanleiding voor het negatieve advies van het openbaar ministerie. Gevreesd wordt dat verzoeker, bij het verlaten van de inrichting soortgelijk gedrag zal vertonen en zal zorgen voor veel onrust. Daarbij
is mede rekening gehouden met het door verzoeker gepleegde (strafbare) feit. De politie adviseert eveneens negatief, gelet op eerdere ervaringen met klager. De selectiefunctionaris is van mening dat een verlof in klagers woonomgeving veel spanningen
zal
oproepen. Hij heeft het belang van de samenleving daarom zwaarder laten wegen dan dat van klager. De selectiefunctionaris heeft daarbij nog aangegeven dat verlof eventueel tot de mogelijkheden behoort, maar dat er dan sprake zou moeten zijn van een
verlofadres elders. Voorts zou een aantal voorwaarden aan het verlof moeten worden verbonden. Dit zou bij een volgende verlofaanvraag meegewogen kunnen worden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en zich daarbij gebaseerd op het goede functioneren van klager in de inrichting.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Leeuwarden heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van een verlening van verlof. Een herhaling van het strafbare feit waarvoor klager is veroordeeld moet worden voorkomen. Dit zou immers grote
maatschappelijke verontwaardiging en onrust teweeg brengen en daarnaast kunnen leiden tot grote spanningen in zijn directe woonomgeving.
De politie Leeuwarden heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van een verlof. Klager staat in Leeuwarden bekend als een persoon met (ernstige) psychische problemen. Er worden problemen verwacht indien klager zijn verlof in Leeuwarden zou
mogen doorbrengen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens poging tot verkrachting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 januari 2007. Aansluitend dient hij eventueel een
taakstrafvervangende gevangenisstraf van zes maanden te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal 2 verlofaanvragen indienen.

Uit de adviezen van, de inrichting waar klager verbleef tot kort voor de behandeling van het verzoek om verlof, het openbaar ministerie en de politie komt naar voren dat de vrees bestaat dat klager, bij een ongecontroleerd verlaten van de inrichting,
zodanig gedrag zal vertonen, dat dit aanleiding kan geven tot maatschappelijke onrust, terwijl ook het door klager gepleegde strafbare feit daartoe aanleiding zou kunnen geven. Zulks zou des temeer het geval zijn indien het verzochte verlof mag worden
doorgebracht in Leeuwarden. De beroepscommissie acht die vrees zodanig aannemelijk dat dit leidt tot het oordeel dat voornoemde omstandigheden een voldoende contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de
inrichting waar klager thans verblijft, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen.

Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, e, f, i en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat, zoals reeds door de selectiefunctionaris is aangevoerd, een volgend verzoek om algemeen verlof mogelijk voor toewijzing in aanmerking kan komen, indien verzoeker een verlofadres buiten Leeuwarden heeft en
instemt met door de selectiefunctionaris te stellen voorwaarden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 31 oktober 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven