Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2468/GV, 31 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:31-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2468/GV

betreft: [klager] datum: 31 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.K.M. Fritz, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 september 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is – voor zover in het kader van het beroep van belang en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager heeft om een
strafonderbreking van twee weken, subsidiair één week, verzocht, teneinde een aantal zaken te kunnen regelen. Klager werd op 17 september 2006 aangehouden op Schiphol, vanwaar hij een korte zakenreis zou ondernemen naar Engeland. Klager diende een
taakstrafvervangende straf van hechtenis uit te zitten. Klagers bezwaarschrift tegen die omzetting is door de rechtbank ongegrond verklaard. Klager heeft vervolgens niets meer gehoord en dus ook geen oproep ontvangen met betrekking tot het uitzitten
van
die hechtenis. Klager is vervolgens geplaatst in het huis van bewaring (h.v.b.) Schutterswei te Alkmaar. Door deze detentie kan klager geen leiding meer geven aan diverse bedrijven. Zo heeft de enige medewerkster van klager die bevoegd is financiële
verplichtingen namens het bedrijf na te komen en contacten kan en mag leggen met leveranciers, afnemers en personeel, aan klager kenbaar gemaakt de zakelijke problemen niet meer aan te kunnen. Zij voelt zich door klagers afwezigheid overbelast en vraag
zich af hoe lang zij nog in staat zal zijn de vele opdrachtgevers tevreden te stellen en het personeel voldoende aan te sturen. Het betreft daarbij 21 personeelsleden van diverse bedrijven. Die bedrijven en mitsdien ook de werknemers vallen direct
onder
de verantwoordelijkheid van klager en alleen klager kan, nu de bevoegde medewerkster daar niet toe in staat is, een en ander aansturen en bemiddelen. Indien klager niet in staat wordt gesteld om zijn zaken op orde te stellen zullen zijn bedrijven
binnen
korte tijd als een kaartenhuis in elkaar donderen. Klager meldt daarbij nog dat hij een gratieverzoek heeft ingediend en verzocht heeft de executie van de opgelegde hechtenisstraf te schorsen. Op deze beide verzoeken is thans nog niet beslist.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager werd, na zijn aanhouding op Schiphol, als arrestant geplaatst in het h.v.b. Schutterswei te Alkmaar teneinde een openstaande hechtenisstraf te ondergaan. Die straf wordt ten uitvoer gelegd in verband met het niet verrichten van een taakstraf.
Die
taakstraf is door de Reclassering Nederland teruggelegd bij de rechtbank als zijnde niet uitvoerbaar. De rechtbank heeft de taakstraf vervolgens omgezet in een hechtenisstraf. Klager was van die omzetting op de hoogte. Klager heeft aangegeven geen
oproeping te hebben gehad voor het uitzitten van die hechtenisstraf. Dat is op zich – voor zover de selectiefunctionaris weet – juist. Uitgangspunt is dat van de veroordeelde een bepaalde inspanning wordt verwacht teneinde de opgelegde straf uit te
zitten. Klager heeft dat kennelijk niet gedaan. Daarnaast geldt nog dat klager heeft aangegeven tijdelijk in Duitsland te hebben gewoond, waardoor hij (kennelijk) tijdelijk is verstoken van informatie. Het ligt bij de betrokkene om er zorg voor te
dragen dat hij op enigerlei wijze bereikbaar was. Dat had bijvoorbeeld gekund door dat buitenlandse adres aan de betrokken partijen te melden. Door een te afwachtende houding aan te nemen heeft klager de door hem gestelde problemen mede veroorzaakt.
Klager is, ten einde hem voor zijn zaakwaarnemer beter bereikbaar te laten zijn, op 29 september 2006 overgeplaatst naar het h.v.b. Maashegge in Overloon. Binnen dat h.v.b. kunnen extra bezoekmogelijkheden worden geregeld door middel van zakenbezoek.
De
selectiefunctionaris is, nu klager er niet alles aan heeft gedaan om zijn zaken goed te regelen voordat zijn detentie aanving, van mening dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een taakstraf vervangende hechtenis van 109 dagen. De einddatum van klagers detentie valt op of omstreeks 4 januari 2007.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
De beroepscommissie stelt vast dat in dit geval, indien het onderhavige verzoek voor toewijzing in aanmerking zou komen, dit – gelet op de verzochte duur van dat verlof – slechts mogelijk is in de vorm van strafonderbreking.
Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking éénmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Daarbij dient dan te worden aangetoond dat de persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de
zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klager zakelijke belangen heeft die al voor aanvang van zijn detentie bestonden. Ook acht zij hetgeen door en namens klager naar voren is gebracht omtrent de wenselijkheid van zijn aanwezigheid,
teneinde zakelijke problemen op te lossen, aannemelijk. De beroepscommissie begrijpt daarbij dat door en namens klager gesproken wordt over de noodzaak van zijn persoonlijke aanwezigheid. Zij acht die noodzaak niet aannemelijk. Reden voor dat oordeel
is
gelegen in de omstandigheid dat klager wist, althans had moeten weten, dat hij, nadat de rechtbank het door hem ingediende bezwaarschrift omtrent de omzetting van zijn taakstraf ongegrond had verklaard, binnen afzienbare tijd 109 dagen in hechtenis zou
moeten doorbrengen. Door op dat moment geen voorbereidingen te treffen voor zijn vervanging tijdens detentie, heeft klager zichzelf in deze – voor hem zeer vervelende – situatie gebracht en kan niet meer gesproken worden van een dringende omstandigheid
van zakelijke aard. De beslissing van de Minister is daarom, het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 31 oktober 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven