Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2458/GV, 26 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:26-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2458/GV

betreft: [klager] datum: 26 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 september 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Klagers raadsman heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door klager is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de motivering van de afwijzende
beslissing. Klager noemt zijn echtgenote een psychisch wrak en zegt dat zij in een sociaal isolement leeft. Klagers echtgenote krijgt niet de voor haar zo broodnodige hulp en zij kan hulpverleningsinstanties door haar vrees om de woning te verlaten
niet
bereiken. Zij heeft last van epilepsie en daardoor wordt die angst om de woning te verlaten versterkt. De gezondheidstoestand van klagers schoonvader, die inmiddels al lange tijd in het ziekenhuis verblijft, is niet stabiel. Het ziekenhuis wil hem niet
ontslaan omdat dan het risico bestaat dat hij andermaal een ernstig hartinfarct krijgt, tengevolge waarvan hij kan overlijden. De toestand van klagers echtgenote en zijn schoonvader zal, indien hij hen niet kan bijstaan, enkel verslechteren. Mogelijk
zal voor zijn echtgenote dan een levensbedreigende situatie ontstaan. De medisch adviseur heeft na het eerste (afgewezen) verzoek om strafonderbreking informatie ingewonnen met betrekking tot de medische toestand van klagers echtgenote. Momenteel is
die
toestand echter ernstig verslechterd.

Klager ontkent zich in de inrichting zodanig te (hebben) gedragen, dat dit een negatief advies van de directeur tot gevolg kon hebben. Klager is weliswaar vaker van misdragingen beschuldigd, maar die beschuldigingen zijn nooit hard gemaakt. Klager is
van mening dat hij door de directeur als zondebok wordt gebruikt voor een aantal ernstige incidenten in de inrichting.
Met betrekking tot het negatieve advies van het openbaar ministerie geldt dat klager over ongeveer zes maanden in aanmerking komt voor overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting. Hij vraagt zich daarom af waarom hij nu geen strafonderbreking
mag hebben terwijl hij over zes maanden in aanmerking komt voor regimair verlof. Klager wil ook met een, mits toegestaan, andere vorm van verlof genoegen nemen en is bereid zich te houden aan daaraan te verbinden voorwaarden. Klager is voorts van
mening
dat zijn problemen in de persoonlijke sfeer voldoende zwaarwegend zijn om hem alsnog strafonderbreking te verlenen. Hij vraagt zich af waarom andere gedetineerden, vaak op dubieuze gronden, wel strafonderbreking verleend krijgen en hij nu niet.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft om strafonderbreking verzocht in verband met de medisch / psychologische situatie van zijn echtgenote en de medische situatie van zijn schoonvader. Er zouden in verband daarmee door hem bepaalde zaken geregeld moeten worden. Blijkens
mededelingen van de behandelend cardioloog van de schoonvader is er bij die persoon geen sprake van een levensbedreigende situatie, terwijl er ook geen sprake zou zijn van levensgevaar of psychische nood bij zijn echtgenote. De echtgenote bevindt zich
wel in een moeilijke situatie, maar er zijn voldoende hulpverlenende instanties om haar terzijde te staan. Klagers houding in de inrichting is blijkens de inlichtingen van de directeur negatief. Dit geldt voor de Minister als contra-indicatie voor het
toestaan van een eventuele strafonderbreking. Hetgeen klager aanvoert met betrekking tot eventuele detentiefasering doet aan de beslissing van de Minister niet af. Overigens zou klager nu, gelet op de daarvoor geldende criteria, niet in aanmerking
komen
voor plaatsing in een minder beveiligde setting.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis De Geerhorst te Sittard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op zijn gedrag op zijn verblijfsafdeling.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven het belang van een ononderbroken executie van de hem opgelegde gevangenisstraf zwaarder te laten wegen dan de door klager aangevoerde persoonlijke belangen. Hij heeft
daarbij rekening gehouden met de ernst van de door klager gepleegde feiten en met de verdere duur van de hem opgelegde gevangenisstraf.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens deelname aan een organisatie met het oogmerk om misdrijven te plegen en handelen in strijd met het in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. Aansluitend dient hij acht maanden
gevangenisstraf, zijnde de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 juni 2009.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaat met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking (onder meer) worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke levenspartner of ouder. Voorts kan, op
grond van het bepaalde in artikel 38 van de Regeling, strafonderbreking worden verleend voor dringende omstandigheden van zakelijk aard, waarbij de gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke
belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Klager heeft om strafonderbreking verzocht in verband met de lichamelijke en geestelijke toestand van zijn echtgenote en zijn schoonvader en omdat hij een en ander moet regelen met betrekking tot de financiële toestand van zijn echtgenote (er is een
huurachterstand waardoor zij de woning dreigt te verliezen). Met betrekking tot de gestelde lichamelijke toestand van klagers echtgenote en zijn schoonvader alsmede de psychische toestand, is niet aannemelijk geworden dat klagers persoonlijke
aanwezigheid dringend gewenst is. Blijkens de inlichtingen van de behandelend arts van klagers schoonvader, is diens gezondheidstoestand stabiel. De medisch adviseur bij het ministerie van justitie heeft volgens de Minister – bij een eerder verzoek om
strafonderbreking – aangegeven dat de geestelijke en lichamelijke toestand van klagers echtgenote geen aanleiding vormen voor het toekennen van een strafonderbreking. Voor hulp en ondersteuning kan klagers echtgenote immers de hulp inroepen van
reguliere hulpverlenende instanties. Met betrekking tot de door klager aangevoerde omstandigheid dat hij de financiële zaken, met name de huurachterstand, moet regelen, geldt dat dit persoonlijke omstandigheden zijn die geen aanleiding kunnen vormen
voor de verlening van strafonderbreking. Voor zover klager zijn echtgenote en schoonvader wenst te bezoeken, is daarvoor een andere vorm van verlof, al dan niet met begeleiding of bewaking en met daaraan verbonden voorwaarden, mogelijk. Ook dit kan dus
niet tot een strafonderbreking leiden.
De beroepscommissie is – het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien - van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een strafonderbreking. Derhalve is de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 oktober 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven