Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1798/GA, 25 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1798/GA

betreft: [klager] datum: 25 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Pieters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 juli 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Marwei te Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 september 2006, gehouden in de locatie Ooyerhoek te Zutphen, is gehoord [...], unit-directeur bij de locatie De Marwei.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Namens klagers raadsman is schriftelijk aangegeven dat de raadsman verhinderd is ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft klagers plaatsing op een meerpersooncel.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
In zijn beklagformulier van 2 mei 2006 geeft klager duidelijk aan dat er door de psychiater/psycholoog een contra-indicatie zou zijn afgegeven, hetgeen betekent dat hij ongeschikt wordt geacht voor een plaatsing op een meerpersooncel. De directeur gaat
in zijn reactie op het beklag van 22 juni 2006 niet in op deze stelling, maar stelt slechts dat er zorgvuldig zou zijn gekeken naar de lichamelijke handicap (beenprothese) en dat hieruit geen contra-indicatie is voortgevloeid. Klager heeft op de
beklagzitting drie redenen aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij voldoet aan de ongeschiktheidcriteria zoals genoemd in artikel 11a, tweede lid onder c, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Dit zijn
zijn sociale angst, de impact van een moord die is gepleegd door een toenmalige celgenoot en zijn lichamelijke handicap. Tijdens de zitting is namens klager nadrukkelijk gesteld dat niet de lichamelijke, maar met name de psychische gezondheidstoestand
van klager meegewogen diende te worden in de overwegingen en dat het de directeur niet vrij stond hieraan voorbij te gaan. Ter onderbouwing hiervan is het voorlichtingsrapport van de Reclassering van 27 maart 2006 overgelegd, waarvan met name van
belang
is pagina 4 onder het hoofdstuk emotioneel welzijn. De beklagzitting is voor twee weken geschorst om de directeur de gelegenheid te geven alsnog informatie in te winnen bij de betrokken psycholoog. In zijn schrijven van 11 juli 2006 geeft de directeur
aan dat een meerpersooncelplaatsing inderdaad nader bezien zou moeten worden en dat dit ook is gebeurd. Middels een nadere observatie van klager zou de wenselijkheid en haalbaarheid van een meerpersooncelplaatsing zijn onderzocht. Naar aanleiding
hiervan is besloten, zonder nadere motivering, dat een plaatsing op een meerpersooncel mogelijk zou moeten zijn. Op de beklagzitting van 14 juli 2006 heeft klager aangegeven dat enkele medewerkers/bewaarders met hem van mening waren dat er in zijn
geval
sprake was van ongeschiktheid voor plaatsing op een meerpersooncel. Namens klager is betoogd dat de directeur weliswaar een ruime beoordelingsbevoegheid heeft, maar dat wanneer er concrete zwaarwegende overwegingen door de psycholoog worden
geconstateerd en een nader onderzoek/observatie wordt ge?nitieerd, de afwijzing nader gemotiveerd dient te worden althans dat de uiteindelijke conclusie dat klager na onderzoek toch geschikt moet worden geacht voor plaatsing op een meerpersooncel
middels enige vorm van verslaglegging controleerbaar/toetsbaar/aantoonbaar moet zijn. Met name wanneer blijkt dat er aanwijzingen zijn dat de situatie van klager door de betrokken medewerkers verschillend wordt beoordeeld. Op deze wijze blijkt zelfs
een
marginale toetsing van het uitgevoerde beleid inzake meerpersooncelgebruik en de beslissing jegens klager onmogelijk. En dat kan niet de bedoeling zijn, dat zou een beklagprocedure iedere inhoud ontnemen. Klager is het niet eens met de conclusie van
het
onderzoek c.q. van de observatie, dat hij niet aan de ongeschiktheidcriteria voor plaatsing op een meerpersooncel zou voldoen. Derhalve wenst hij een second opinion. De directeur heeft op geen enkele wijze zijn besluitvorming inzichtelijk gemaakt, met
als gevolg dat bij de afweging van alle in aanmerking komende belangen deze beslissing niet als redelijk en billijk kan worden geacht noch kan worden gesteld dat de eerder vastgestelde zwaarwegende overwegingen voor een contra-indicatie voldoende
gemotiveerd zijn weerlegd.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is serieus gekeken of er sprake was van een contra-indicatie voor een plaatsing van klager op een meerpersooncel. De beenprothese vormt in ieder geval geen probleem, klager kan op het onderste bed slapen. De psycholoog had na een gesprek met klager
aangegeven dat hij niet zeker wist of een plaatsing op een meerpersooncel wel goed voor klager was en dat hij van plan was een contra-indicatie te geven. Toen de directeur de psycholoog in een overleg vroeg of er echt zwaarwegende omstandigheden waren
om klager niet in een meerpersooncel te plaatsen, gaf deze toe dat dit niet het geval was. Klager is niet de enige gedetineerde met psychische klachten waarvoor medicatie wordt verstrekt. Deze discussie speelde in het begin van klagers verblijf in de
inrichting. Hij verbleef toen in een eenpersooncel. Het ging goed met hem. Klager is een actieve man die onder meer lid was van de gedeco. Er is besloten om hem op een meerpersooncel te plaatsen en hem te observeren om te kijken hoe dat zou gaan. Hij
mocht zelf zijn celgenoot kiezen en die ging ook akkoord met de samenplaatsing. Die periode heeft ongeveer vijf weken geduurd en het is goed gegaan. Namens klager wordt de directeur het verwijt gemaakt dat het voortraject niet staat uitgeschreven. Er
worden dagrapportages bijgehouden, maar men stuit op het medisch geheim. Niet alles wat met de psycholoog wordt besproken komt op papier te staan. De psycholoog heeft aangegeven dat ten aanzien van klager mogelijk contra-indicaties aanwezig waren voor
plaatsing op een meerpersooncel. Achteraf heeft de psycholoog aangegeven dat het volstrekt verantwoord was om klager op een meerpersooncel te plaatsen. De directeur wil nog ingaan op hetgeen namens klager in de brief van 18 juli 2006 is aangevoerd,
namelijk de impact van een moord die is gepleegd door een toenmalige celgenoot van klager. Dit is feitelijk onjuist. Klager verbleef ten tijde van de moord op het personeelslid ook in De Marwei. Hij had toen onderwijs. De dader is na zijn daad naar het
onderwijslokaal gegaan, vroeg klager om een sigaret en vertelde dat hij net iemand had vermoord. Er is geen sprake van dat de dader een toenmalige celgenoot van klager was.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 21 van de Pbw in verband met artikel 11a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur een gedetineerde die in een regime van algehele of beperkte gemeenschap is geplaatst, een voor de
gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht. Op grond van het tweede lid, van voornoemd artikel 11a kan ongeschiktheid samenhangen met de psychische
gestoordheid, de verslavingsproblematiek, de gezondheidstoestand en de gedragsproblematiek van de gedetineerde, met de achtergrond van het door hem gepleegde delict of de aan hem opgelegde beperkingen. In de Nota van toelichting bij de wijziging
(kenmerk 5307896/04/DJI, d.d. 6 september 2004) van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden op voornoemd artikel 11a, wordt opgemerkt dat de directeur bij zijn beslissing de in het artikel genoemde factoren en omstandigheden
een rol moet laten spelen. Steeds zal voor iedere gedetineerde afzonderlijk moeten worden beoordeeld of er redenen zijn om af te zien van plaatsing in een gedeelde verblijfsruimte.

De beroepscommissie is van oordeel dat ten aanzien van de beslissing om klager in een meerpersooncel te plaatsen sprake is geweest van een zorgvuldige procedure. Klager is besproken in het PMO en er is informatie ingewonnen bij de psycholoog en het
afdelingshoofd. Zij merkt hierbij op dat uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de uitspraken van de psycholoog over mogelijke contra-indicaties ten aanzien van klager genuanceerder zijn geweest dan door en namens klager is aangegeven. Er is
geen contra-indicatie afgegeven en na een observatieperiode van klagers plaatsing op een meerpersooncel kon de conclusie worden getrokken dat dit goed was gegaan. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 25 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven