Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2235/GV, 23 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2235/GV

betreft: [klager]r datum: 23 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager, nader aangevuld door mr. drs. J.H.T. van Brunschot,

gericht tegen een op 24 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Uit de beschikking van de rechtbank d.d. 14 november 2005 blijkt dat er schorsende werking is
verleend en dat klager in Nederland mag blijven in afwachting van de beslissing op zijn bezwaarschriften tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en tegen de ongewenstverklaring. Beide procedures zijn nog aanhangig en dus is de schorsende
werking nog steeds van kracht. Klager is getrouwd en uit die relatie is enkele dagen voor zijn aanhouding een dochtertje geboren. Graag zou klager weer met hen samen willen zijn om zijn rol als vader en echtgenoot in te vullen. De voornaamste ambitie
van klager is het zeker stellen van zijn rechtsgeldige verblijf in Nederland. Klager heeft er alle vertrouwen in dat aan hem op termijn een verblijfsvergunning zal worden toegekend. Hij beseft dat als hij zich zou onttrekken aan detentie, hij hiermee
zijn eigen glazen ingooit. Klager is in eerste aanleg veroordeeld en de inhoudelijke behandeling dient in hoger beroep nog plaats te vinden. Dit is conform de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting geen formele weigeringsgrond en mag dan ook
niet
als zodanig worden opgevoerd. Gezien het korte strafrestant is het niet aannemelijk dat klager zijn hoger beroep aan de ene zijde en zijn vreemdelingenstatus aan de andere zijde in gevaar gaat brengen. Tevens is het evident dat door klager verlof te
onthouden hem ook de feitelijke fysieke zorg voor zijn kind wordt onthouden, dit in strijd met artikel 7 van het Verdrag voor de Rechten van het Kind.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers verlof is afgewezen omdat het Openbaar Ministerie (OM) nadrukkelijk heeft aangegeven negatief te staan met betrekking tot dit verzoek in verband met de aanstaande
ongewenstverklaring van klager zodra het vonnis onherroepelijk is. Met de wetenschap, en nagenoeg de zekerheid, dat de procedure tot ongewenstverklaring bij het onherroepelijk worden van het vonnis negatief voor klager uitvalt, is de kans op het niet
terugkeren van een aan hem te verlenen verlof zeker niet ondenkbaar. Het feit dat klager zelf aangeeft dat hij getrouwd is en in Den Haag woont, is geen garantie voor zijn terugkeer. Telefonisch contact met de Immigratie- en Naturalisatiedienst leert
dat de ongewenstverklaring nagenoeg een feit is, maar dat het wachten is op een vonnis in hoger beroep. Hoofdreden voor de afwijzing van het verlof is gelegen in het feit dat er onvoldoende vertrouwen bestaat in een goed verloop van, dan wel terugkeer
van klager na zijn verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Alphen a/d Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Gravenhage heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De politie Haaglanden
heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek, wegens het overtreden van de Opiumwet. De fictieve v.i.-datum valt op of omstreeks 12 januari 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers 1e verlofaanvraag. Hij kan in totaal 5 verlofaanvragen indienen.

Bij beschikking van 14 juli 2005 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is de aan klager verleende verblijfsvergunning ingetrokken. In hetzelfde besluit is hij ongewenst verklaard. De beroepscommissie stelt vast dat tegen klager een
procedure tot ongewenstverklaring loopt, waaraan schorsende werking is verleend totdat klager onherroepelijk is veroordeeld. Gezien de aanzienlijke kans dat de procedure tot ongewenstverklaring bij het onherroepelijk worden van het vonnis negatief voor
klager zal uitvallen, is de kans op het niet terugkeren van een aan hem te verlenen verlof zeker niet ondenkbaar. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een dusdanige contra-indicatie vormen voor verlofverlening dat deze een
afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten
van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 23 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven