Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1284/GM, 6 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1284/GM

betreft: [klager] datum: 6 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 mei 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager en de inrichtingsarts zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te worden gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b. Rotterdam heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 2 maart 2006, betreft:
a. diverse problemen met de medische dienst vanaf klagers detentie in maart 2005;
b. een op 28 februari 2006 voorgevallen incident
c. verstrekking van verkeerde medicijnen op 24 april 2006.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager vindt dat de medische dienst onzorgvuldig heeft gehandeld. De spoedopname wegens vermeende hartklachten is een bijzaak. De hartafwijking stond ruimschoots beschreven in de medische dossiers en geeft
geen enkele reden voor paniek. De medische dienst had het medische dossier zorgvuldiger moeten lezen. De ronduit botte bejegening door de inrichtingsarts zit klager het meeste dwars. De inrichtingsarts noemt klager in aanwezigheid van anderen een
leugenaar. Dat is de drijfveer geweest voor de ingediende klachten. De inrichtingsarts heeft onprofessioneel gehandeld onder andere door bij het opvragen van klagers medisch dossier zijn geboortedatum verkeerd te noteren. De medische dienst is in
gebreke gebleven met betrekking tot het bloedprikplan. Klager is genoodzaakt een klacht in te dienen bij het regionaal medisch tuchtcollege. Klager klaagt tevens over het voorval van 28 februari 2006. Ten slotte is gebleken dat aan klager verkeerde
medicijnen zijn verstrekt. Het opschrift op het medicatiezakje komt niet overeen met de inhoud. Klager gebruikt 3 maal daags paracetamol/codeïne 1000/40 mg. Op het zakje stond echter 1000/20 mg. Dit is wellicht de reden dat klager zich minder goed
voelt.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Op 6 mei 2005 is voor klager voor onbepaalde tijd een recept uitgeschreven voor paracetamol 500 / codeïne 20 mg 3dd2.
De dosering is tijdens klagers aanwezigheid in de inrichting niet door de medische dienst gewijzigd. Het lijkt dan ook zeer onwaarschijnlijk dat de medicatie niet zou kloppen.

3. De beoordeling
a en b
Uit de stukken is niet duidelijk geworden waar klager precies over klaagt. Het lijkt erop dat de klachten betrekking hebben op de bejegening van klager door de inrichtingsarts. Het medisch klachtrecht in de Pm ziet echter niet op de bejegening door de
inrichtingsarts. Enkel tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts staat beroep open. Nu de klacht van klager onvoldoende is toegelicht en klager geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid zijn klacht ter zitting van de beroepscommissie
alsnog
toe te lichten, dient klager niet-ontvankelijk in zijn beroep te worden verklaard.

c.
Uit de stukken is gebleken dat klager vanaf 6 mei 2005 voor onbepaalde tijd een recept kreeg voorgeschreven van paracetamol 500/codeïne 20 mg. Uit de door de inrichtingsarts overgelegde medicijnenkaart wordt nergens een afwijkende dosering vermeld.
Toch
blijkt uit het medisch dossier dat op 27 april 2006 sprake is geweest van een foute medicatie. Klager zou paracetamol/codeïne 500/10 mg hebben ontvangen. Over deze fout is contact opgenomen met de apotheek. Uit het vorenstaande leidt de
beroepscommissie
af dat de apotheek en niet de inrichtingsarts een verwijt treft voor de verkeerde medicatie. Nu de medische dienst hierop heeft gereageerd richting de apotheek en de (baxter)fout blijkens het medisch dossier op 28 april 2006 is hersteld, heeft de
inrichtingsarts niet onzorgvuldig gehandeld. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager ten aanzien van de onderdelen a en b niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel c ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, L.E.M. Kleipool en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 6 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven