Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2267/GV, 6 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2267/GV

betreft: [klager] datum: 6 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.J.M. de Swart, namens
[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Het verzoek van klager, dat zag op de verlening van incidenteel verlof dan wel strafonderbreking
in
verband met de ernstige medische situatie van zijn moeder, is afgewezen omdat Nederland geen gezagsbereik zou hebben binnen China, waar het verlof zou moeten worden doorgebracht. Begeleiding zou daarom niet mogelijk zijn terwijl gesteld wordt dat
klager
zich dan mogelijk aan verdere detentie zou kunnen onttrekken. Klager weet dat hij zich in een bijzondere situatie bevindt. Hij moet, om zijn moeder te kunnen bezoeken, naar Hong Kong afreizen. Hij heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen een
eventuele begeleiding en heeft het ministerie in overweging gegeven om daarover met de autoriteiten in Hong Kong in overleg te treden. Nu door de Minister geen onderzoek is gedaan naar die mogelijkheid, is de afwijzing onvoldoende gemotiveerd. Klager
heeft een zwaarwegend persoonlijk belang bij strafonderbreking. Tussen Hong Kong en Nederland bestaat een verdrag inzake de overlevering van voortvluchtige gedetineerden, welk verdrag nog steeds gelding heeft. Daargelaten de vraag of klager voornemens
zou zijn zich te onttrekken aan detentie, is de kans daarop niet reëel te achten. Klager wil graag zijn moeder nog éénmaal in levenden lijve zien. Door de mogelijkheid van begeleiding niet te onderzoeken, zijn klagers belangen ernstig geschaad.
Overigens hoeft er bij een adequate begeleiding ook niet te worden gevreesd dat klager zich zal onttrekken aan detentie. Tenslotte is klager van mening dat de minister, door enkel op het verzoek om strafonderbreking te beslissen, het verzoek niet
volledig heeft behandeld. Er is immers niet beslist op het verzoek om incidenteel verlof.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om incidenteel verlof is in de beslissing van 30 augustus 2006 impliciet afgewezen. Een verzoek om strafonderbreking wordt immers eerst behandeld indien andere vormen van verlof niet mogelijk zijn. In zijn algemeenheid is het voor een
gedetineerde niet toegestaan tijdens een vorm van verlof Nederland te verlaten. In bijzondere omstandigheden kan de Minister een gedetineerde, aan wie strafonderbreking wordt verleend, toestaan die strafonderbreking in het buitenland door te brengen.
Daarbij moet worden gedacht aan gevallen waarbij een familielid in de eerste graad is overleden. Het verlenen van strafonderbreking is afhankelijk van de ernst van het gepleegde delict, de opgelegde straf en het strafrestant. Daarbij wordt een
inschatting gemaakt van mogelijke maatschappelijke onrust en vluchtgevaar en wordt er gekeken naar het gedrag van de betreffende gedetineerde in de inrichting. Bij een strafonderbreking wordt de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf opgeschort en is
begeleiding en/of bewaking niet mogelijk. Klager is veroordeeld terzake van het plegen van een zeer ernstig misdrijf tot een levenslange gevangenisstraf. Er is door het openbaar ministerie en de inrichting negatief geadviseerd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Gravenhage heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van een te verlenen incidenteel verlof of strafonderbreking. Daarnaast verzoekt hij om de executie-indicator voor klager alsnog op ‘ja’ te
zetten.
De medisch adviseur bij het ministerie van justitie heeft desgevraagd aangegeven dat niet kan worden geverifieerd of er sprake is van een levensbedreigende situatie bij klagers moeder.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een levenslange gevangenisstraf.

Voor zover door en namens klager is aangevoerd dat de Minister niet heeft beslist op het verzoek om incidenteel verlof, geldt het navolgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 21, vierde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) eindigt een incidenteel verlof op de dag waarop het is aangevangen, tenzij de
benodigde reistijd dit niet toelaat. In een dergelijk geval eindigt het incidentele verlof op de dag volgend op die waarop het is aangevangen. Nu het doel van het verzoek om incidenteel verlof is om de moeder van klager te kunnen bezoeken in Hong Kong,
zou een dergelijk verlof een langere duur moeten hebben dan wettelijk is toegestaan. Alleen al om die reden komt klager niet voor incidenteel verlof in aanmerking. De beroepscommissie verstaat daarom dat, door het verzoek aan te merken als verzoek om
strafonderbreking, het verzoek om incidenteel verlof daardoor (impliciet en op goede gronden) is afgewezen.
Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Het doel van het verlof,
bezoek
aan zijn zieke moeder, kan een grond opleveren als bedoeld in artikel 23 van de Regeling. Nu klager evenwel is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf terzake van een zeer ernstig geweldsmisdrijf, moet bepaaldelijk niet uitgesloten worden
geacht
dat klager die strafonderbreking zal gebruiken om zich aan de verdere tenuitvoerlegging van die opgelegde straf te onttrekken. Deze omstandigheid staat in de weg aan het toekennen van een strafonderbreking als verzocht. De door en namens klager
aangevoerde mogelijkheid van begeleiding of bewaking tijdens de strafonderbreking – teneinde een eventuele ontvluchting te voorkomen – is niet mogelijk, omdat gedurende de strafonderbreking de tenuitvoerlegging van de straf wordt onderbroken en er dan
dus geen geldige rechtsgrond bestaat voor die begeleiding of bewaking.
Het vorenstaande maakt dat de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven