Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2247/GV, 2 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2247/GV

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager mag over vier maanden naar huis en vindt dat hij wel moet resocialiseren, want anders krijgt hij
straks in de samenleving alles in één keer op zijn dak. De selectiefunctionaris zegt in zijn brief dat klager bepaalde uitspraken heeft gedaan naar het pleeggezin van zijn dochter. Dat klopt niet, want dat pleeggezin is vaker bij klager op bezoek
gekomen, dus hoe kan hij dan verkeerde uitspraken hebben gedaan. Er wordt gezegd dat klagers gedrag negatief is in de inrichting. Klager heeft echter nooit een rapport gehad sinds hij in die inrichting zit en hij vindt dit best raar. De officier van
justitie adviseert negatief. Dit is al de vierde keer dat hij negatief adviseert, maar klager weet niet waarom. Klager komt over 16 weken vrij en wil alles geregeld hebben zodat hij straks in december stevig op zijn benen kan staan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers verlofaanvraag is afgewezen vanwege uitspraken die hij heeft gedaan richting het pleeggezin waar zijn dochtertje verblijft, het negatieve advies van de officier van justitie en
het negatieve advies van de inrichting. Klager stelt dat hij dergelijke uitspraken naar het pleeggezin niet gedaan heeft. Het feit dat het pleeggezin vaker bij hem op bezoek is gekomen, sluit niet uit dat dergelijke uitspraken zijn gedaan. De
reclassering schrijft letterlijk in haar brief dat klager al verschillende keren bedreigende brieven heeft verstuurd en telefoontjes naar de pleegouders heeft gepleegd. Hij dreigt daarin met geweld en het weghalen van zijn dochter als hij op verlof zal
gaan. Er bestaat een voornemen van de reclassering een gesprek aan te gaan met klager in aanwezigheid van de moeder van zijn dochtertje (zijn ex), het dochtertje en de vader van klager. Tot nu toe is er nog geen concrete afspraak gemaakt wanneer een en
ander zal plaatsvinden. Klager stelt dat hij nooit een rapportage wegens negatief gedrag heeft gehad. Desalniettemin wordt hij beschreven als iemand die behoorlijk snel op zijn teentjes getrapt is, elk contact vermijdt met het personeel, moeite met
gezag heeft, tegen alles en iedereen in beklag gaat, personeel probeert uit te spelen, te laat op onderwijs komt en dan weggestuurd wordt. Stuk voor stuk zaken waarbij het voor te stellen is dat hij daar per voorval geen rapport voor aangezegd krijgt,
maar het geheel van voorvallen maakt dat klager negatief overkomt. De officier van justitie is wederom negatief met name vanwege het recidivegevaar en het zich onttrokken hebben aan de tenuitvoerlegging van de executie in een andere strafzaak. De
officier van justitie heeft weinig vertrouwen in een goede afloop van het verlof. Drie negatieve adviezen ten aanzien van het verlof waarbij de Minister met name het dreigen met geweld ‘als ik met verlof zal zijn’ richting het pleeggezin van zijn
dochtertje nogal wat lading vindt hebben. Hiertoe zal toch eerst minimaal een goed gesprek over gevoerd moeten worden met alle betrokken partijen, om dan vervolgens te bekijken of een verlof al dan niet verantwoord is.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de gevangenis voor psychologisch onvolwassenen De Schie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het
arrondissementsparket te Amsterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de verlofverlening. De politie Amsterdam Amstelland, Wijkteam Meer en Vaart heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek, wegens bedreiging, mishandeling en afpersing. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 december 2006. Aansluitend dient hij eventueel 15 dagen gijzeling op grond
van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers 3e verlofaanvraag. Hij kan in totaal 6 verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat uit een bericht van 17 mei 2006 van het Leger des Heils jeugdzorg & reclassering blijkt dat klager gedreigd heeft geweld te gebruiken wanneer hij op verlof is. Bovendien adviseert de inrichting negatief vanwege klagers
negatieve functioneren in de inrichting en is de officier van justitie negatief vanwege klagers recidive met betrekking tot geweldsdelicten en het feit dat hij zich in een andere strafzaak heeft onttrokken aan detentie. De beroepscommissie is van
oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven