Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1190/GM, 2 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1190/GM

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 27 april 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager en de inrichtingsarts zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 3 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, te worden gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis Grave heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te
verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 23 maart 2006, betreft:
a. het niet verhogen van de dosering methadon en oxazepam;
b. de bejegening door de arts door klager een junk te noemen;
c. het niet verhelpen van klagers rugklachten en het feit dat hij moet werken.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager heeft een verzoek tot het verhogen van de dosering methadon en oxazepam ingediend. De medische dienst zei dat verhoging mogelijk was, maar men wilde eerst de Brijderstichting bellen. Dat heeft de
medische dienst niet gedaan. Bij de Brijderstichting was een verhoging van de dosering van 50 naar 75 mg mogelijk. Klager heeft een hogere dosering nodig omdat hij elke dag ziek is. De arts heeft klager beledigd door hem een junk te noemen. Klager
heeft
het goed verstaan wat hem door de arts is verteld. De arts vertelt verder dat klager gewoon kan werken. In het medisch dossier staat echter dat klager arbeidsongeschikt is. Hem is door het ziekenhuis geadviseerd het rustig aan te doen. Klager kan niet
lopen en lang zitten. Klager heeft veel rugklachten. Hij wil hieraan geholpen worden.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager gebruikte bij binnenkomst in de inrichting op 16 februari 2006 10 tabletten methadon. De verpleegkundige heeft contact opgenomen met de verslavingskliniek in Alkmaar. Er is geen melding
gemaakt dat klager meer zou gebruiken. Op 13 maart 2006 geeft klager aan meer methadon te willen en seresta in verband met agressiviteit. Op 16 maart 2006 is klager op het spreekuur van de arts geweest. De arts wilde klager geen seresta en meer
methadon
voorschijven, en stelde een alternatief medicijn voor dat meer zou helpen bij agressieve klachten. Klager wilde dit niet en is boos weggelopen. Op 30 maart 2006 geeft klager aan de methadon te willen afbouwen in verband met een overplaatsing naar een
afkickkliniek.
Klager is aangesproken op zijn dwingende en manipulerende gedrag om bepaalde verslavende middelen voorgeschreven te krijgen. De inrichtingsarts kan zich niet herinneren daarbij klager junk te hebben genoemd. Het gedrag wat klager laat zien past bij
iemand die verslaafd is; anders gezegd een gedrag dat een junk veelal laat zien. Het was niet de bedoeling klager te kwetsen.

3. De beoordeling
a.
Klager heeft de inrichtingsarts verzocht de methadon te verhogen en seresta voor te schrijven. Uit de stukken is de noodzaak hiervoor niet gebleken. Voor de agressiviteit van klager heeft de inrichtingsarts een alternatief medicijn voorgesteld. Dit is
echter door klager geweigerd. Tegen deze achtergrond kan het handelen van de inrichtingsarts niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

b.
Tegen uitlatingen van de inrichtingsarts, indien al gedaan, staat het medisch beklagrecht niet open. Klager kan derhalve niet in dit onderdeel van zijn klacht worden ontvangen.

c.
Uit het medisch dossier is niet gebleken dat klager met betrekking tot zijn rugklachten en eventuele arbeidsongeschiktheid zich tot de medische dienst van de gevangenis Grave heeft gewend. Reeds om deze reden kan het handelen van de inrichtingsarts
niet
worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde zorg. Tijdens klagers vorige detentie in de p.i. Zuyderbos tot 20 januari 2006 is (inderdaad) sprake geweest van arbeidsongeschiktheid van klager voor werkzaamheden waarbij gebruikt
wordt gemaakt van scherpe voorwerpen. Voor het overige werd klager echter programmageschikt bevonden. Gelet hierop dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a. en c. ongegrond. Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht ten aanzien van onderdeel b. van het beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, L.E.M. Kleipool en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 2 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven