Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2079/GV, 29 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:29-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2079/GV

betreft: [klager] datum: 29 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Reden voor de afwijzing was dat de Risc nog niet is afgenomen. Klager is echter op 11 juli 2006 bezocht
door de reclassering voor afname van de Risc. Het feit dat het reïntegratieplan niet is opgesteld, kan niet aan klager verweten worden. Klager heeft vernomen dat een andere gedetineerde, bij wie ook nog geen Risc was afgenomen, wel algemeen verlof is
verleend. Klager hoopt dat de afwijzing van de verlofaanvraag wordt omgezet in een goedkeuring. Zo niet dan verzoekt hij om de beslissing met betrekking tot de verlofverlening aan te houden totdat het reïntegratieplan is opgesteld, gezien het feit dat
hij pas een tweede algemeen verlof mag aanvragen voor een datum die acht weken na het eerste verlof ligt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Destijds op 2 augustus 2006 is klager geen verlof verleend omdat er nog geen Risc was afgenomen en geen reïntegratieplan was opgesteld in het kader van terugkeer recidive. Beleid in deze is dat er dan nog geen inschatting kan worden gemaakt van het
recidiverisico tijdens verlof en derhalve nog geen verlof wordt verleend. Klager schrijft dat hij op 11 juli 2006 is bezocht door de reclassering voor afname van de Risc. Navraag bij het b.s.d. leerde dat klager wel al bezocht is op die datum door de
reclassering maar dat de Risc toen nog niet is

afgenomen. Zodra de Risc is afgenomen komt klager, afhankelijk van het recidiverisico, in aanmerking voor algemeen verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De politie te Brielle heeft positief geadviseerd terzake van het verlofadres maar, gelet op de beveiliging van de samenleving met name de kans op het niet terugkeren van verlof, negatief geadviseerd terzake van verlofverlening.
De directeur van de p.i. Rijnmond te Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Omdat het detentieberaad het bezwaar van de politie niet voldoende onderbouwd achtte, is om een nadere toelichting van de politie
gevraagd. Daaruit volgde dat het advies ten aanzien van het niet terugkeren van verlof gebaseerd is op het nog lange strafrestant tot de v.i.

Uit de telefonische toelichting van een medewerker van het b.s.d. van de p.i. Rijnmond te Krimpen aan den IJssel en een medewerker van het coördinatiebureau terugdringen recidive van de p.i. Rijnmond van 25 september 2006 volgt dat op die datum er nog
steeds geen reïntegratieplan was opgesteld.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerst lid, aanhef en onder a., van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. De wettelijk vroegst
mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 10 augustus 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klagers verlofaanvraag is afgewezen omdat er nog geen reïntegratieplan is opgesteld. Klagers gedrag in de p.i. is vriendelijk en correct en de directeur van de p.i. heeft positief geadviseerd terzake van verlofverlening. Volgens de schriftelijke
inlichtingen van het b.s.d. zou er op 11 juli 2006 een Risc bij klager zijn afgenomen en volgens de selectiefunctionaris zou bij navraag bij het b.s.d. gezegd zijn dat klager op 11 juli 2006 wel al bezocht zou zijn door de reclassering, maar dat er nog
geen Risc zou zijn afgenomen. Uit telefonische informatie van het b.s.d. en het coördinatiebureau terugdringen recidive blijkt dat er op 25 september 2006 nog steeds geen reïntegratieplan was opgesteld. De beroepscommissie is van oordeel dat de
ontstane
vertraging in de totstandkoming van het reïntegratieplan niet aan klager kan worden verweten en dat maakt dat de beroepscommissie het beroep gegrond zal verklaren. De bestreden beslissing zal daarom worden vernietigd en aan de Minister zal worden
opgedragen om binnen twee weken na ontvangst van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan kunnen worden gemaakt, acht de beroepscommissie geen termen
aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven