Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0524/TB, 29 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:29-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/524/TB

betreft: [klager] datum: 29 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 20 februari 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.J. Koningsveld, en namens de Minister [...], en op verzoek van de Minister als
getuige-deskundige, [...], behandelcoördinator bij de longstayvoorziening van de Pompekliniek te Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompekliniek te Vught (hierna: de Pompekliniek).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 8 augustus 1989 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van voorarrest en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 13
juli 1990 aangevangen met een plaatsing in de Pompekliniek te Nijmegen. Op 18 november 1998 is klager geplaatst in Flevo Future te Utrecht en vervolgens op 6 mei 2003 in de Pompekliniek te Nijmegen. Klager is gedurende de tenuitvoerlegging van de
tbs-maatregel meerdere malen ongeoorloofd afwezig geweest. De Pompekliniek heeft klager op 30 november 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 3 februari 2006 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven
dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. Vervolgens is klager op 20 februari 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompekliniek. De Minister heeft
op 20 februari 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is op 13 maart 2006 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat het feit dat klager zijn beroep niet heeft gemotiveerd inherent is aan de korte termijn voor het indienen van het beroep. Weliswaar is sprake van een lange periode van behandeling en gaat dat niet altijd goed,
klager realiseert zich echter welke kant het met hem opgaat. Hij put hieruit extra motivatie om een goede draai te geven aan de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Mensen kunnen immers nog veranderen. De onderbouwing van de beslissing van de
Minister is gebaseerd op oude rapportages uit 2004 en noodzaakt de beslissing kritisch te bezien. Recente informatie ontbreekt. Klager heeft zich regelmatig onttrokken tijdens verlof. Door deze voorvallen heeft de kliniek geen vertrouwen meer in
klager.
Het resocialisatietraject in de Meijerskliniek is eveneens niet goed gegaan. Na terugplaatsing naar de Pompekliniek bleek nog steeds dat de inrichting geen vertrouwen in hem had. Klager wilde een normale behandeling gericht op resocialisatie. Aan
klager
is door de inrichting medegedeeld dat indien hij zich positief opstelt door te gaan werken en geen drugs gebruikt, zij er voor zullen zorgen dat hij niet in een longstayvoorziening wordt geplaatst. Desondanks is hij overgeplaatst naar de
longstayvoorziening en is hij in een isoleercel geplaatst. Klager is gemotiveerd om te werken, maar de kliniek geeft niet thuis. Klager meent dat alles negatief wordt ingekleurd alsof hij alleen maar met gevaarlijke dingen bezig is. Van hem wordt geen
eerlijk beeld geschetst. Er is sprake van een voorzichtig herstel en een verbetering. De kentering van de afgelopen twee jaar stemt hoopvol. Klager verdient een kans.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen en dat onderzoekt of het hoofd van de
inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen.
Wanneer de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
De beslissing tot plaatsing in een longstayvoorziening is niet alleen gestoeld op de rapportages uit 2004, maar komt voort uit de consequente lijn die ook in andere rapporten wordt aangehouden. In de zesjaarsverlengingsrapportage van 14 februari 2004
van dr. [A] wordt vastgesteld dat het een logische conclusie is dat niet meer wordt gepoogd klager te resocialiseren. Er is op zoveel manieren gebleken dat klager buiten de strikte controle en structuur van de kliniek niet in staat is om uit de
gevarenzone te blijven dat het niet meer verantwoord is dit opnieuw te gaan proberen. In de zesjaarsverlengingsrapportage van 22 februari 2004 van dr. [B], blijkt dat alles wat tot heden mogelijk is, is ondernomen. Uit het advies van 11 februari 2004
van de Pompekliniek tot verlenging van klagers tbs komt naar voren dat ondanks alle verblijven en behandelpogingen in diverse tbs-klinieken de problematiek van klager onverkort aanwezig is en het delictgevaar onverminderd groot is. In de aanmelding
voor
de longstayplaatsing van de Pompekliniek van 30 november 2005 wordt vermeld dat klagers persoonlijkheid in wezen onveranderd is en dat de interne delictfactoren nog steeds aanwezig zijn. In het advies van de LAP van 3 februari 2006 komt naar voren dat
klager zich heeft gemanifesteerd als een volstrekt onbehandelbare, sterk gepsychothiseerde man met talloze gedragsontsporingen, in regelbrekende en agressieve zin, binnen de verschillende kliniekmuren en (seksueel) agressieve delicten daarbuiten en
voorts dat de eindverantwoordelijke behandelaar naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de vaststelling heeft kunnen komen dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is en dat moet worden
overgegaan tot op stabiliteit en op kwaliteit van leven gerichte zorg. Uit het advies van 20 februari 2006 van de Pompekliniek tot verlenging van klagers tbs blijkt dat, niettegenstaande een tijdelijke positieve ontwikkeling in de vorm van abstinentie
van middelen, het volgen van het programma en het contact houden met de staf, de noodzaak van de tbs-maatregel binnen een intramurale setting zeer zeker nog onverkort aanwezig is en dat delictgevaar ook direct aanwezig lijkt te zijn. De Minister heeft
op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.

Door de getuige-deskundige wordt ter zitting het volgende over de behandeling van klager toegelicht. Bij klager is sprake van een ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis als gevolg waarvan de ondernomen behandelingsinspanningen niet tot hem
doordringen. Daarbij vormen de vele ontvluchtingen en incidenten een bijkomend probleem. Het verloop van de behandeling is een hordeloop geweest van incident naar incident. Pas na plaatsing in een longstayvoorziening is klager zijn gedragingen gaan
ordenen, maar dat doet niet af aan de problematiek van klager inzake onder meer middelengebruik en seksueel overschrijdend gedrag. Nog meer investeren in klager zal niet tot een verbetering leiden. Er zou pas sprake van een succesvolle behandeling
kunnen zijn als bij klager gesproken zou kunnen worden van enig ziekteinzicht en -besef. Het klopt dat klager zich het afgelopen half jaar heeft ingespannen om geen drugs meer te gebruiken. Klager heeft echter wel geprobeerd contacten te leggen met
vrouwen. Met regelmaat wordt beoordeeld of er nieuwe behandelperspectieven voor klager zijn. Indien dat het geval is zal de Minister worden geadviseerd klager over te plaatsen naar een behandelinrichting. Tot die tijd kan er niet veel worden gedaan aan
de problematiek van klager.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 30 november 2005 en het advies van de LAP van 3 februari 2006, welke naar het
oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, alsmede de op 14 en 22 februari 2004 uitgebrachte
zesjaarsverlengingsrapportages, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in de Pompekliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordt, dat klager aan alle criteria voor
plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager vanwege zijn
persoonlijkheidsstoornis niet behandelbaar is gebleken. De behandeling is gekenmerkt door vele ontvluchtingen en incidenten. Dat klager met het vooruitzicht van een wellicht langdurig verblijf in een longstayvoorziening, dit jaar heeft getracht zich
aan
te passen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompekliniek te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of
onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, mr. H. Heijs en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 29 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven