Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0606/TB, 19 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/606/TB

betreft: [klager] datum: 19 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, van

[...], verder te noemen klager, alsmede van een namens hem door mr. S. Burmeister ingediend beroepschrift,

gericht tegen een beslissing van 20 februari 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. R. Malewicz, kantoorgenoot van mr. S. Burmeister, klagers raadsman, en namens de Minister [...],
werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie, en [...], psychiater bij FPC Oldenkotte te Rekken (hierna: Oldenkotte). Als toehoorder is aanwezig een stagiaire van het advocatenkantoor Cleerdin en Hamer.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen (hierna: Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 21 november 1996 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 6
december 1996 aangevangen. Op 8 januari 1998 is klager geplaatst in Oldenkotte. Deze inrichting heeft klager op 20 oktober 2005 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 25 november 2005 van de Landelijke Adviescommissie
Plaatsing
(LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Vervolgens is klager op 15 februari 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting. De Minister heeft op 20 februari 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Op 6 maart 2006 is deze plaatsing
gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat klager een langdurige behandeling achter de rug heeft in maar één kliniek en dat hij nog niet is uitbehandeld. Er zat schot in zijn behandeling. Hij was op de goede weg. Tijdens vrijheden die hij sinds 1999 had
is
er nooit iets voorgevallen. Klager gebruikt libidoremmende medicatie. Sinds hij een relatie heeft, weet hij wat er aan schort en heeft hij berouw. Hij gaat anders om met seksualiteit. Daar is onvoldoende rekening mee gehouden. Klager is nimmer bekend
gemaakt dat er vanuit Oldenkotte pogingen zijn gedaan om hem in Hoeve Boschoord te plaatsen. Hem is wel bekend dat De Hanzeborg in 2004 een verzoek om opname heeft afgewezen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. Oldenkotte heeft klager gemotiveerd aangemeld voor
een longstayplaatsing, welke aanmelding door de LAP is getoetst, in combinatie met onder meer de verlengingsrapportage en het verlengingsadvies.
De Hanzeborg kan minder beveiliging bieden dan Hoeve Boschoord.
De Minister heeft op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.

Op verzoek van de Minister heeft de heer Hanoeman een inhoudelijke toelichting gegeven.
Gedurende zeven jaar behandeling is er geen substantiële verandering tot stand gekomen, maar uitsluitend verandering door de structuur en beveiliging van de afdeling en gebruik van medicatie. In de breedte functioneerde klager wel goed, maar wat
betreft
inzicht, zelfcontrole, copingvaardigheden, relationele vaardigheden en dergelijke schiet hij steeds tekort. Dit hangt samen met zijn zwakbegaafdheid. Er heeft een aantal behandelingen plaatsgevonden, echter zonder voldoende resultaat. Klager heeft
meegedaan aan de vervolggroep. Halverwege de behandeling is toch geprobeerd om klager te resocialiseren en is verlof aangevraagd. De Minister stelde daaraan de voorwaarde dat klager libidoremmende medicatie ging gebruiken, hetgeen klager tot medio 2005
heeft geweigerd. Uitsluitend om verlof te kunnen krijgen, is hij alsnog die medicatie gaan gebruiken. Er zijn contacten geweest met Hoeve Boschoord, laatstelijk in 2005, maar die inrichting vond het risico van opname van klager te hoog omdat zij de
benodigde beveiliging niet kon bieden. Klager heeft zijn best gedaan, maar Oldenkotte ziet geen mogelijkheden meer voor verdere behandeling gezien klagers lage IQ en het hoge recidiverisico. Klager stelt recent meer zelfinzicht te hebben en anders met
seksualiteit om te gaan, maar daarvan werd in Oldenkotte weinig gemerkt. Het is niet voorstelbaar dat klager sinds zijn longstayplaatsing opeens een dergelijke grote verandering zou hebben doorgemaakt.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 20 oktober 2005 en het advies van de LAP van 25 november 2005 welke naar het
oordeel van de beroepscommissie betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, alsmede de in oktober 2002 uitgebrachte zesjaarsverlengingsrapportage, heeft de Minister er in redelijkheid
van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in Oldenkotte niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een
longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager vanwege zijn gebrekkige intellectuele vermogens in combinatie met zijn ernstige
persoonlijkheidsproblematiek niet behandelbaar is gebleken en ondanks medicatiegebruik als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt, alsmede dat pogingen tot een doorplaatsing van klager naar een instelling als Hoeve Boschoord of De Hanzeborg zijn
afgestuit op het door die instellingen niet kunnen bieden van de voor klager benodigde beveiliging.
Voor zover klager heeft willen aanvoeren dat hem onvoldoende behandeling dan wel resocialisatiemogelijkheden zijn aangeboden, wordt overwogen dat voor de aannemelijkheid daarvan geen grond kan worden gevonden in de stukken die door de Minister in het
kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht en in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Overigens is volgens het sinds augustus 2005 door de Minister gevoerde beleid niet meer vereist dat een behandelpoging in tenminste twee klinieken
heeft
plaatsgevonden.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep
zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E. Rood-Pijpers en mr. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 19 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven