Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1598/GA, 18 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1598/GA

betreft: [klager] datum: 18 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.R. Weening, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 juni 2006 van de beklagcommissie bij de gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Rijnmond te Krimpen aan den IJssel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.R. Weening, en [...], unit-directeur bij voormelde
gevangenis.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. het niet mogen bijwonen van de kerkdienst op 1 januari 2006;
b. het zonder toestemming en buiten aanwezigheid van klager betreden van diens verblijfsruimte en het wegnemen van voorwerpen daaruit; en
c. een schending van het recht op een dagprogramma als bekendgemaakt in de inrichting, door wisselende uit- en insluitingstijden toe te passen.

De beklagcommissie heeft het beklag in zoverre ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager had zich opgegeven om deel te nemen aan de kerkdienst. Hij stond daarvoor op de wachtlijst. Klager stond feitelijk ook klaar om te gaan. Klager bemerkte dat niet alle deelnemers aan de kerkdienst daadwerkelijk gingen en dat er dus plaatsen over
waren. Klager was daarom van mening dat hij naar de kerk had moeten kunnen gaan. Dit werd hem echter niet toegestaan. Klager vindt dat het toegepaste systeem voor kerkbezoek niet klopt. Als je op de wachtlijst staat, kom je pas voor kerkbezoek in
aanmerking de week nadat iemand aangeeft geen belangstelling meer te hebben. Ook vindt klager dat, als er plaatsen over blijven, die direct gevuld kunnen worden via de wachtlijst. Nu blijven er plaatsen over tijdens de kerkdiensten, die niet opgevuld
worden. Klager heeft in het verleden regelmatig kerkdiensten bezocht.
Klager merkt over onderdeel b van het beklag op dat hij nadat de medische dienst op zijn cel de naaldencontainer had opgehaald een oorbel is kwijtgeraakt. Klager was ervan op de hoogte dat de medische dienst, ook buiten zijn aanwezigheid, in zijn
verblijfsruimte kwam om medicijnen en hulpmiddelen af te geven en heeft daartegen nimmer bezwaar gemaakt. Hij heeft echter geen uitdrukkelijke toestemming gegeven om goederen van zijn cel te halen. In beginsel is het volgens hem slechts toegestaan om
een verblijfsruimte te betreden in geval van celcontrole. Klager is van mening dat er, door zonder zijn toestemming goederen van zijn cel te halen, inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer. De wettelijke voorschriften met betrekking tot het
betreden van de verblijfsruimte zijn niet voor niets opgenomen in de Pbw. Verdergaande inbreuken op zijn privacy zijn dan niet toegestaan. Klager gebruikt veel medicijnen en daarom komt de medische dienst iedere week in klagers verblijfsruimte. Klager
had de oorbel op de naaldencontainer gelegd omdat hij zichzelf eraan wilde herinneren dat hij een gaatje in zijn oor moest laten maken. Als hij dan naalden in de container gooide, zag hij de oorbel. Normaal leegt klager zijn naaldencontainer zelf.
Klager vindt met betrekking tot onderdeel c van het beklag dat, als er op de afdeling een rooster wordt ingevoerd, het rooster moet worden nageleefd. De gedetineerden moeten zich aan de geldende regels houden en dan mag worden verwacht dat het
personeel
en de directeur zich daar ook aan houden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot het kerkbezoek (klachtonderdeel a) geldt er binnen de afdelingen een roulatiesysteem. Voor dat systeem is gekozen omdat de voor de kerkdiensten gebruikte ruimte slechts plaats biedt aan in totaal veertig gedetineerden. Daarom mogen
steeds per afdeling tien gedetineerden naar de kerkdienst. De regie van het roulatiesysteem is bij de geestelijke verzorging gelegd. De directeur heeft begrepen dat, indien iemand in een bepaalde week niet in aanmerking komt voor het bezoeken van de
kerkdienst, hij de volgende keer aan de beurt komt. Opengevallen plaatsen worden inderdaad niet onmiddellijk opgevuld, maar feitelijk zou dat wel te realiseren zijn. Het aantal personen dat kan deelnemen aan de kerkdienst is mede in het licht van de
brandvergunning vastgesteld. Voor het roulatiesysteem en het niet aanvullen van opengevallen plaatsen is gekozen om te voorkomen dat bepaalde gedetineerden anderen onder druk zetten om niet naar de kerk te gaan, zodat zij dan in hun plaats kunnen
gaan.
Met betrekking tot klachtonderdeel b is de directeur van mening dat de verpleegkundige bevoegd was de verblijfsruimte te betreden voor het legen van de naaldencontainer. Die container kan in een oogopslag worden opgemerkt in de cel en er hoeft verder
niet gezocht te worden. Omdat de verpleegkundige betrokken is bij de (medische) verzorging van klager, is hij bevoegd om die cel te betreden. Het zou te ver gaan om telkens toestemming te moeten vragen.
Met betrekking tot klachtonderdeel c wordt de door klager aangeleverde becijfering van in- en uitsluittijden door de directeur niet betwist. Het in de gevangenis aangeboden dagprogramma is zodanig opgezet dat er ruimte is voor enige flexibiliteit in de
in- en uitsluittijden. Daardoor is het mogelijk om steeds te voldoen aan de wettelijke minimumeisen voor een dagprogramma. De duur van het in de gevangenis aangeboden dagprogramma zit ver boven het wettelijk minimum.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Artikel 41 van de Pbw, – voor zover hier van belang – luidt als volgt:
”-1. De gedetineerde heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven.
(...)
-3. De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen
a. (...)
b. (...)
c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. Artikel 23 is van overeenkomstige toepassing. (...)”

Het recht op het bijwonen van een kerkdienst vormt een onderdeel van het recht op godsdienstvrijheid zoals neergelegd in onder meer artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op het tweede lid van voormeld artikel 9 moeten beperkingen van dit recht – kort gezegd – wettelijk zijn voorzien, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en tevens bepaalde nader in dat artikellid
vermelde belangen dienen.
Nu klager zich over de maximering van het aantal bezoekers van de kerkdienst niet heeft beklaagd, kan die verder buiten de beoordeling blijven.
De klacht betreft het niet gebruik maken van de vastgestelde maximumcapaciteit in de kerkzaal nu bij afmelding door een gedetineerde de plaats niet onmiddellijk beschikbaar wordt gesteld voor een gedetineerde die op de wachtlijst staat. Dit vormt een
beperking van klagers godsdienstvrijheid en derhalve komt de vraag aan de orde of deze beperking voldoet aan de in het tweede lid van artikel 9 EVRM gestelde criteria. Door de directie is te kennen gegeven dat het onmiddellijk opvullen van openvallende
plaatsen feitelijk realiseerbaar is. De beperking strekt er in het onderhavige geval toe te voorkomen dat een gedetineerde die is toegelaten tot de kerkdienst onder druk van een medegedetineerde zijn plaats opgeeft. Nu deze beperking, die in de
praktijk bij wijze van algemene regel wordt toegepast, niet uitdrukkelijk wettelijk is voorzien en de noodzaak tot een dergelijke algemene beperking niet is gebleken, zal het beklag ten aanzien van dit onderdeel alsnog gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 25,=.
Ten aanzien van onderdeel b:
Voorop staat dat klager wist dat de medische dienst zijn cel buiten zijn aanwezigheid betrad en dat hij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Reeds gelet hierop treft het beklag geen doel. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voor zover een en
ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Dit onderdeel van die uitspraak zal daarom, met wijziging van de gronden, worden bevestigd.
Ten aanzien van onderdeel c:
Met inachtneming van de door klager bijgehouden in- en uitsluittijden geldt nog steeds dat de duur van het aan klager aangeboden dagprogramma de wettelijk voorgeschreven minimumduur voor een dergelijk dagprogramma oversteeg. Hetgeen in beroep naar
voren
is gebracht kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – daarom niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. De omstandigheid dat het tijdstip van in- en uitsluiten niet steeds exact overeenkomt met het tijdstip in het
bekendgemaakte dagprogramma, maakt dit oordeel niet anders. Ook dit onderdeel van uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming terzake van die gegrondverklaring toekomt van € 25,=.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt, ten aanzien van onderdeel b met wijziging van de gronden, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, A.J. Dost en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven