Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2137/GV, 11 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:11-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2137/GV

betreft: [klager] datum: 11 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. T.H. Dijkstra om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Na de onttrekking aan detentie heeft klager gehandeld naar eigen inzicht en zichzelf gemeld op het
politiebureau te Zwolle. Na lang aandringen van zijn kant heeft klager in januari 2006 of februari 2006 een Risctest afgelegd om zo aan het TR-project te mogen meedoen. Conclusie van de reclassering was dat opname in Groot Batelaar geïndiceerd was.
Echter een psycholoog diende nader te rapporteren. Op 25 april 2006 is klager overgeplaatst naar de locatie Zutphen. Op of omstreeks 9 mei 2006 heeft de betreffende psycholoog klager bezocht en diverse tests afgenomen. De psycholoog kwam tot het advies
dat klager opgenomen diende te worden in Groot Batelaar. Op 6 juli 2006 kreeg klager een intakegesprek bij Groot Batelaar. Een week later kreeg hij te horen dat Groot Batelaar het niet noodzakelijk achtte om klager op te nemen. Dit is wat anders dan
dat
de risico’s te hoog waren voor wat betreft de recidive. Klager heeft Groot Batelaar gevraagd om een uitleg/schriftelijke motivering maar deze is uitgebleven. Hetgeen de locatie Zutphen heeft geadviseerd is niet juist. Klager heeft inzage gehad in zijn
penitentiair dossier en moeten constateren dat er allerlei feitelijke onjuistheden in vermeld staan. Hierover heeft verzoeker zich beklaagd. Hij beschikt over bewijsmiddelen, waaruit juist een positief beeld van klager volgt. Ook kan hij zich wel
degelijk aan afspraken houden en verdient hij derhalve een tweede kans. Verzocht wordt om klager alsnog verlof te verlenen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is tijdens de huidige detentie niet teruggekeerd van een aan hem verleend verlof op 14 juni 2005. Op 19 oktober 2005 is klager aangehouden. In detentie heeft klager veel moeite met de regelgeving. Hij is snel boos als hij zijn zin niet krijgt
en
kan niet met nee omgaan. Hij kan moeilijk met kritiek omgaan en is moeilijk te activeren voor activiteiten. Hij is gebruiker maar geeft zelf aan niet verslaafd te zijn. Er is een Risc afgenomen bij klager. Hij scoort hoog voor wat betreft
recidivegevaar. Men is nog bezig een reïntegratieplan op te stellen waarin een intensieve behandeling wordt voorgesteld. Er hebben nog geen interventies plaatsgevonden. Klager verblijft al wel op de VBA maar voldoet nog niet aan de verwachtingen. De
directeur van de inrichting adviseert negatief terzake van verlofverlening, gelet op de ontvluchting, het gedrag van klager en het feit dat er nog geen interventies hebben plaatsgevonden, gericht op zijn hoge recidivescore.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Ooyerhoek heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie Zwolle heeft medegedeeld dat het door klager opgegeven verlofadres wel voorkomt in het basis politiesysteem maar niet recent. Er zijn geen ernstige bezwaren tegen het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager heeft zich nadat hem verlof was verleend in juni 2005 onttrokken aan detentie. Uit de omtrent klager uitgebrachte inrichtingsrapportage volgt dat klager moeite heeft met de regels in de inrichting en daar negatief gedrag vertoont. De
beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een zodanige contra-indicatie vormen voor verlofverlening dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle
in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven