Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1954/GV, 7 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:07-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1954/GV

betreft: [klager] datum: 7 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door [...], namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 juni 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn gemachtigde [...] om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klagers veroordeling berust voornamelijk op vroegere strafbare feiten. De actuele beschuldigingen
waren ongeloofwaardig en de bewijsvoering bleef uiterst mager. De relatie met zijn partner blijft sterk met dagelijkse telefoontjes, wekelijks bezoek, geregelde correspondentie. Bezorgdheid voor klagers lichamelijke en geestelijke gezondheid, heeft
ertoe geleid dat toentertijd klagers partner en advocaat geadviseerd hebben om gedwongen psychologisch onderzoek te weigeren en niet in hoger beroep te gaan. Klagers partner ijvert voor vervroegde invrijheidstelling en ruime toepassing van algemeen
verlof. Het b.s.d. heeft verlof voorgesteld. De rapportages van de directeur en het personeel waren positief. Zij begrijpen ook niet waarom klagers verlofaanvraag is afgewezen. Hoewel klager niet tot behandelingen is veroordeeld noch tot andere
interventies en geen reclasseringstoezicht is opgelegd, heeft hij zich vrijwillig aangemeld voor terugdringen recidive, de psycholoog van de afdeling, de geestelijk verzorger en voor de GGz Eindhoven. Hij heeft alles aangepakt om eventuele laatste
sporen te leren zien en op te lossen. Zijn partner maakt zich zorgen over klagers geestelijke gezondheid wegens deels onverwerkte trauma’s. Alleen daarom is psychologische hulp gewenst. Tijdens verloven en na de vrijlating zal klagers partner er
nauwkeurig op toezien dat klager in zijn contacten met derden elke schijn van ontucht mijdt. De kans op recidive wordt daardoor geminimaliseerd. Het verlof zal hij samen met zijn partner doorbrengen en deze zal hem persoonlijk en op tijd terugbezorgen
in Vught.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gelet op het advies van de inrichting en de politie is besloten de verlofaanvraag af te wijzen. Het gedrag van klager in de inrichting laat nog steeds te wensen over. De directeur meldde dat regelmatig gecorrigeerd moet worden en dat hij zich niet aan
afspraken houdt. Ook het recidivegevaar speelt een belangrijke rol bij de afwijzing. Contact is opgenomen met het bureau TR van de penitentiaire inrichting Vught. Klager neemt inmiddels deel aan pretherapie voor zedendelinquenten. Ook is er overleg
opgestart met de GGz Eindhoven om mogelijkheden te bezien voor vervolgbehandeling. Vraag is echter of, gelet op klagers leeftijd, er nog interventies mogelijk zijn. Op dit moment is er nog een te groot gevaar voor recidive om over te gaan tot
verlofverlening. Daarbij valt het klager schijnbaar moeilijk om zich binnen de inrichting aan afspraken te houden. Om die reden zijn er twijfels voor wat betreft het zich houden aan afspraken met betrekking tot vrijheden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Vught heeft aangevoerd dat, gelet op klagers gedrag in de inrichting, zijn veelvuldige recidive in combinatie met het negatieve politieadvies, het maatschappelijk onverantwoord is om aan klager verlof te verlenen.
De politie unit Renkum/Wageningen heeft, gelet op klagers strafrechtelijke verleden en zijn volharding hierin, negatief geadviseerd om hem in de betreffende kinderrijke buurt zijn verlof te laten ondergaan, temeer omdat klager in Doorwerth niet bekend
is en hij in deze anonimiteit alleen maar sneller in oude fouten kan terugvallen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens verleiding van een minderjarige tot ontucht. Aansluitend dient hij 350 dagen gevangenisstraf te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 april
2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de omtrent klager uitgebrachte inrichtingsrapportage volgt dat klager zich niet houdt aan de afspraken op de afdeling, hij regelmatig gecorrigeerd dient te worden en zeer regelmatig handtastelijk is ten opzichte van medegedetineerden. In de periode
van november 2005 tot 31 mei 2006 is klager in verband met zijn gedrag meermalen een ordemaatregel of een disciplinaire straf opgelegd. Klager is elfmaal eerder veroordeeld wegens ontucht met minderjarigen dan wel wegens ontucht met mensen met een
gebrekkige of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De politie heeft negatief geadviseerd terzake van verlofverlening omdat het door klager opgegeven verlofadres in een kinderrijke buurt ligt, waar klager, die niet bekend is in de buurt, eenvoudig
tot recidive kan komen.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b., d., i. en j. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven