Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1973/GV, 7 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:07-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1973/GV

betreft: [klager] datum: 7 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mevrouw mr. N.W.A. Dekens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 juli 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten. Op 1 september 2006 ontving de beroepscommissie desverzocht per fax
nadere informatie van de raadsvrouw van klager over het getuigenverhoor.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager is in eerste aanleg veroordeeld. Zijn strafzaak is in hoger beroep aanhangig bij het Gerechtshof.
In
het kader van het hoger beroep worden op verzoek van de verdediging enkele getuigen gehoord. Het Openbaar Ministerie meent dat er sprake is van collusiegevaar, maar geeft niet aan waar dit concreet op is gebaseerd. De getuigen betreffen gebruikers van
harddrugs, die moeilijk te vinden zijn. Het is niet in het belang van klager deze personen te traceren en zo mogelijk te beïnvloeden. Klager wenst verlof om voorzieningen te treffen voor zijn huurwoning teneinde zijn woning te kunnen behouden en om
aandacht te besteden aan zijn vriendin en kinderen. Het aannemen van een of meer weigeringsgronden van artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting moet gebaseerd kunnen worden op concrete feiten en omstandigheden. Klager verwijst
naar
de uitspraak van de beroepscommissie van 25 oktober 1999 met nummer 99/353/GV B. De grond voor collusiegevaar is komen te ontvallen omdat de betreffende getuigen en/of medeverdachten al in eerste aanleg zijn gehoord. Klager heeft uitdrukkelijk
aangegeven de ingangsdatum voor zijn verlof op te houden en deze te plannen nadat de getuigenverhoren hadden plaatsgevonden. Klager ontkent het door de inrichting gegeven advies te hebben genegeerd en de verlofdatum te hebben aangehouden ver voor de
betreffende getuigenverhoren. De verlofdata op het aanvraagformulier zijn door de inrichting zelf ingevuld. De Minister had de mogelijkheid om aan het verlof voorwaarden te verbinden, bijvoorbeeld het vermijden van contact met de betreffende getuigen.
De zeven door de verdediging aangegeven getuigen zijn door de rechter-commissaris opgeroepen. Hiervan zijn er drie inmiddels gehoord. De overige vier zijn op de eerste oproeping niet verschenen. De niet verschenen personen zijn allen druggebruiker die
moeilijk zijn te traceren en op te roepen, hetgeen tot gevolg zal hebben dat er meermalen oproepen worden gedaan door de rechter-commissaris, overigens zonder al te veel kans op succes. Dit kan een traject van maanden beslaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft verlof aangevraagd voor 28 juli 2006. De inrichting heeft klager geadviseerd te wachten met het indienen van een verlofaanvraag totdat alle getuigen zijn gehoord. Het OM
heeft namelijk negatief geadviseerd op grond van het feit dat er nog getuigen moeten worden gehoord. Klager is na zijn veroordeling in eerste aanleg in hoger beroep gegaan. Klager wilde toch zijn verlofaanvraag doorzetten. De verlofaanvraag is
afgewezen
om het onderzoek in verband met het hoger beroep van klagers strafzaak niet te frustreren. De politie heeft niet geadviseerd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft klager geadviseerd te wachten tot alle getuigen zijn verhoord. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft aangegeven
bezwaar te hebben tegen verlofverlening, omdat in de zaak van klager nog getuigen zullen worden gehoord, zodat er sprake is van collusiegevaar indien het verlof wordt toegestaan. Het onderzoeksbelang verzet zich tegen verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 mei 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Omtrent klagers verlofaanvraag is door het OM negatief geadviseerd in verband met collusiegevaar. De beroepscommissie is van oordeel dat het gevaar van beïnvloeding van getuigen in een lopende strafzaak in beginsel een grond kan vormen voor afwijzing
van een verzoek om verlof. Uit de fax van 1 september 2006 van de raadsvrouw van klager blijkt echter dat van de zeven door de verdediging opgeroepen getuigen er inmiddels drie zijn gehoord. De vier overige getuigen zijn moeilijk traceerbaar. Voor
zover
tegen deze achtergrond nog sprake kan zijn van enig collusiegevaar, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat onder deze omstandigheden dit onvoldoende zwaarwegend is om op grond hiervan de aanvraag voor verlof af te wijzen. Gelet hierop kan de
beslissing van de Minister niet in stand blijven. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor
het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 7 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven