Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1770/GV, 6 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1770/GV

betreft: [klager] datum: 6 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 juli 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De reden voor de afwijzing van het verzoek zou zijn gelegen in de maatschappelijke onrust die door het
(mede) door klager gepleegde delict zou zijn ontstaan in Zeist en welke onrust nog steeds daar zou bestaan. Klager wil zijn verlof doorbrengen in Roosendaal en is niet van plan om naar Zeist te gaan. Daarnaast heeft een broer van klager, die voor
hetzelfde delict is veroordeeld en gedetineerd is in de penitentiaire inrichtingen Zuid-West, te horen gekregen dat hij wel algemeen verlof verleend kon krijgen en dat er geen sprake meer was van maatschappelijke onrust.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen omdat uit de rapportage omtrent klager is gebleken dat er sprake is van ernstige maatschappelijke onrust die ten gevolge van het door klager (mede) gepleegde delict is ontstaan. Die onrust is ook nu nog
merkbaar volgens een medewerker van het Bijzondere Taken Team van het arrondissementsparket te Utrecht. De officier van justitie heeft gemotiveerd kenbaar gemaakt tegen detentiefasering en het verlenen van vrijheden te zijn. De omstandigheid dat klager
een verlofadres opgeeft in een andere gemeente dan waar het delict plaats heeft gevonden, te weten in Zeist, geeft geen garantie dat hij tijdens dat verlof niet in Zeist zal komen. De Minister is van mening dat in de huidige fase van klagers detentie
het maatschappelijke belang vooralsnog dient te prevaleren boven het persoonlijke belang van klager. Gelet op de duur van de resterende detentie kan klager op een later moment nog meermalen verlof aanvragen en kan een dergelijk verzoek, indien verwacht
kan worden dat een verlof rustig en ongestoord zal verlopen, mogelijk voor toewijzing in aanmerking komen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring Almere-Binnen heeft zich onthouden van advies ten aanzien van de verlofaanvraag.
Namens de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Utrecht is geadviseerd om klager geen algemeen verlof te verlenen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek, wegens (meermalen) de voortgezette handeling van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 juli
2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie acht vooralsnog voldoende aannemelijk dat de feiten waarvoor klager thans gedetineerd is, destijds in Zeist grote maatschappelijke onrust hebben veroorzaakt.
Blijkens de inlichtingen namens de officier van justitie bestaat die onrust nog steeds en zou, indien klager thans de mogelijkheid zou worden geboden om de inrichting (tijdelijk) te verlaten, het herstel van de rust door aan klager verleende vrijheden
ernstig kunnen worden belemmerd.
De vraag die beantwoording behoeft is evenwel of in dit geval het gevaar voor die maatschappelijke onrust zodanig is, dat zulks een contra-indicatie op zou moeten leveren voor verlofverlening. De beroepscommissie neemt daarbij de volgende
omstandigheden
in aanmerking. Klager heeft aangegeven een verlof niet in Zeist maar in Roosendaal te zullen doorbrengen. Het is daarnaast mogelijk om aan een te verlenen verlof beperkende voorwaarden te verbinden teneinde te voorkomen dat klager in Zeist zal komen.
Voorts is kennelijk, althans zulks is niet weersproken, aan een mededader van klager wel verlof verleend. Deze omstandigheden, één en ander in onderling verband en samenhang bezien, leveren onvoldoende grond op voor de aanname dat bij verlening van
verlof zodanige maatschappelijke onrust zal ontstaan, dat dit een afwijzing van het verzoek zou kunnen rechtvaardigen. De beroepscommissie zal de bestreden beslissing daarom vernietigen en aan de Minister opdragen om binnen twee weken (na ontvangst van
deze uitspraak) een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Nu de rechtgevolgen van de vernietigde beslissing ongedaan gemaakt kunnen worden, zijn er geen termen aanwezig voor de toekenning van een
tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven