Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2035/GV, 6 september 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-09-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2035/GV

betreft: [klager] datum: 6 september 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.W.A.P. Doesburg, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 augustus 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager\alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager weet dat slechts in zeer bijzondere gevallen strafonderbreking kan worden verleend. Zijn
verzoek is afgewezen omdat de Minister de kans dat hij zich opnieuw aan detentie zal onttrekken als zeer reëel inschat. Klager zou zich immers tijdens een eerdere detentie daaraan hebben onttrokken en vijf jaar voortvluchtig zijn geweest. Feitelijk
heeft klager zich toen na een week schorsing van zijn voorlopige hechtenis, verleend in verband met een zelfmoordpoging van zijn echtgenote, niet meer gemeld omdat zijn echtgenote toen nog steeds psychisch erg labiel was en hij bang was dat zij opnieuw
zou trachten zich van het leven te beroven. Klager wenste zich niet te onttrekken aan zijn detentie maar wilde voorkomen dat hij zijn echtgenote zou verliezen. Tijdens de vijf jaren afwezigheid uit detentie is klager niet meer veroordeeld voor een
nieuwe strafzaak. Wel is hij verdacht maar onduidelijk is wat de beschuldiging te zijner tijd zal inhouden. Hij wordt, zo begrijpt hij, thans verdacht van witwassen. Klager had bij zijn aanhouding een bedrag van € 3.000.000,= bij zich, waarvan vermoed
wordt dat dat afkomstig zou zijn van drugshandel. Dit is onjuist. Het betreffende bedrag is de opbrengst van door hem verkocht onroerend goed. Niet blijkt dat klager over andere financiële middelen beschikt dan welke bij hem in beslag zijn genomen.
Gelet daarop wordt een eventuele vlucht naar het buitenland niet gemakkelijk. Klager had bij zijn aanhouding de beschikking over valse identiteitspapieren. Reden daarvoor was dat Justitie zijn paspoort in 2001 in beslag heeft genomen en klager,
teneinde
zijn familieleden te kunnen bezoeken, genoopt was op andere wijze in identiteitspapieren te voorzien. Verder zou klager beschikken over wereldwijde connecties, hetgeen zijn vertrek uit Nederland zou kunnen vergemakkelijken. Niet is gebleken dat die
connecties daartoe ook bereid zouden zijn. De vrees voor onttrekking aan detentie zou overigens kunnen worden weggenomen door klager – in het kader van een bijzondere voorwaarde – te verplichten tijdens de strafonderbreking een enkelband te dragen.
Voorts is klager bereid te voldoen aan een eventuele meldplicht of het storten van een borgsom. Anders dan namens de Minister naar voren wordt gebracht, kunnen zijn kinderen niet door in Nederland verblijvende familieleden worden verzorgd. Zijn
kinderen
komen uit een oorlogsgebied, waardoor zij ernstig getraumatiseerd zijn. Daarnaast kan alleen hun vader zorgdragen voor het regelen van een aantal praktische zaken als school en eventuele uitkeringen. Gemeld wordt nog dat zijn dochter op 9 augustus 2006
in verband met een paniekaanval is opgenomen in het ziekenhuis. Uit de medische gegevens blijkt de wenselijkheid van klagers aanwezigheid thuis. Klagers vader kan niet voor zijn kleinkinderen zorgen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Een eerder verzoek om strafonderbreking is ingediend omdat klagers vrouw en kind in Libanon in een ziekenhuis verblijven. Door de medisch adviseur van het ministerie is desgevraagd negatief geadviseerd, omdat er geen sprake was van levensgevaar. Dat
verzoek is daarom afgewezen. Op 3 augustus 2006 is andermaal om strafonderbreking verzocht. Inmiddels waren drie andere kinderen van klager, samen met zijn vader, geëvacueerd vanuit Libanon in verband met de oorlogssituatie aldaar. De kinderen zijn bij
zijn ex-vrouw, de moeder van een van die kinderen, ondergebracht. Klager wil extra aandacht kunnen geven aan zijn kinderen. Omdat is aangevoerd dat het niet zo goed zou gaan met de kinderen, is andermaal advies gevraagd aan de medisch adviseur. Deze
adviseerde, het geheel overziend, negatief. Er zouden geen medische redenen aanwezig zijn voor een positief advies. Door de Libanese ambassade is regelmatig contact gezocht met de inrichting waar klager verblijft en met de selectiefunctionaris. De
ambassadeur heeft persoonlijk aangegeven dat hij bereid was garant te staan voor klager. Op welke wijze dat zou moeten gebeuren, kon hij niet aangeven. Het openbaar ministerie heeft desgevraagd negatief geadviseerd ten aanzien van een
strafonderbreking.
De selectiefunctionaris erkent dat voor klagers kinderen een onwenselijke situatie is ontstaan. Hun moeder en een broertje verblijven in een ziekenhuis in Libanon, terwijl hun vader gedetineerd is. Gelukkig zijn er meerdere familieleden in Nederland.
Zij kunnen helpen bij de opvang van de kinderen. Klagers dochter, die in verband met een paniekaanval opgenomen is geweest in het ziekenhuis, verblijft bij haar biologische moeder en kan haar vader bezoeken.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van locatie De Berg te Arnhem heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van een eventuele strafonderbreking. Klager heeft zich eerder onttrokken aan een hem opgelegde gevangenisstraf en zich daarna bezig
gehouden met strafbare activiteiten. Uit het opsporingsonderzoek komt naar voren dat klager handelt in verdovende middelen. Bij zijn aanhouding is een bedrag van € 3.000.000,= aangetroffen. Vermoed wordt dat klager nog steeds over grote geldsommen
beschikt, hetgeen maakt dat een vertrek naar het buitenland wordt vergemakkelijkt. Voorts beschikte hij bij zijn aanhouding over valse identiteitspapieren. Ook beschikt hij wereldwijd over – onder andere diplomatieke – connecties, hetgeen zijn vertrek
uit Nederland kan vergemakkelijken. Klager zal worden gedagvaard op de verdenking van het witwassen van het bij hem aangetroffen geldbedrag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens – kortweg – deelneming aan een verboden rechtspersoon en opzetheling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 10 juli 2008. Aansluitend dient hij eventueel 28
dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van artikel 34 van de Pbw, kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Daargelaten de vraag of de aanwezigheid van die
bijzondere omstandigheden in klagers persoonlijke sfeer aannemelijk moeten worden geacht, mogen er ook geen contra-indicaties zijn voor de verlening van verlof. Gelet op de omstandigheden dat klager zich eerder voor lange tijd heeft onttrokken aan zijn
detentie, niet de Nederlandse nationaliteit heeft en is aangehouden terwijl hij in het bezit was van een vals identiteitsbewijs, wordt de vrees dat klager zich bij een eventuele strafonderbreking aan zijn detentie zal onttrekken – zulks geldt temeer
nu
gesteld wordt dat klagers directe familie in september 2006 zal terugkeren naar Libanon – aannemelijk geacht. Daarnaast wordt het bezit van het bij zijn aanhouding aangetroffen geldbedrag door het openbaar ministerie in verband gebracht met criminele
activiteiten, waarvoor klager – vooralsnog – vervolgd zal worden. Nu daarnaast door de selectiefunctionaris advies is gevraagd aan de medisch adviseur, die heeft aangegeven dat de gestelde medische problemen in het gezin van klager geen aanleiding zijn
om een positief advies te geven voor een strafonderbreking, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening – en dus voor het toekennen van een strafonderbreking – en dat
deze, ondanks het positieve advies van de directeur van de inrichting waar hij verbleef, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet
op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 september 2006

secretaris voorzitter

Naar boven