Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1678/GA, 28 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1678/GA

betreft: [klager] datum: 28 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. van Voolen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 juni 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 augustus 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Rijnmond te Krimpen aan den IJssel heeft klagers raadsman het woord gevoerd.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van het h.v.b./ISD Utrecht is niet ter zitting verscheen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de terugplaatsing uit de tweede (beperkt beveiligde) fase naar de eerste (normaal beveiligde) fase van de maatregel voor strafrechtelijke opvang van verslaafden (SOV).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag is niet gericht tegen de terugplaatsing van klager van de derde fase van de SOV naar de tweede fase. Ook tegen het aantreffen van de base-pijp bij klager is geen beklag ingesteld. De klacht ziet met name op klagers terugplaatsing naar de
eerste fase van de SOV. Door die beslissing voelt klager zich dubbel bestraft. Hij is daardoor immers ook het recht op huisvesting na detentie kwijtgeraakt. Daarnaast is klager van mening dat de betreffende beslissing onvoldoende is onderbouwd.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt allereerst vast dat het klaagschrift, waarin staat vermeld dat dit is gericht tegen een beslissing van de directeur van 19 mei 2006, mede gelet op de toelichting van de raasman, bedoeld is te zijn gericht tegen de beslissing
van de directeur d.d. 16 mei 2006.

Klager verbleef in het kader van de derde fase van een SOV-maatregel buiten de inrichting. Op 9 mei 2006 heeft hij zich, na vermelding op de telex, gemeld en werd toen geplaatst in de beperkt beveiligde inrichting. Hieruit volgt dat hij toen is
teruggeplaatst naar de tweede fase van de SOV-maatregel. Vervolgens is hij, bij beslissing van de directeur, op 16 mei 2006 teruggeplaatst naar de eerste fase van de SOV. Die beslissing van 16 mei 2006 is een beslissing van de directeur als bedoeld in
artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Bij de vraag of die beslissing van de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – redelijk en billijk moet worden geacht, neemt de beroepscommissie het navolgende in aanmerking.
Op 15 mei 2006 is klager, die zich toen in de tweede fase van de SOV bevond, een urinecontrole afgenomen. Uit de uitslag van die urinecontrole blijkt dat klager positief scoorde op het gebruik van THC. Naar aanleiding daarvan is hem een disciplinaire
straf van drie dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte opgelegd. Voorts is aan klager op 16 mei 2006 een disciplinaire straf opgelegd van vier dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte wegens het aantreffen van contrabande, te weten een
zogenaamde base-pijp in zijn verblijfsruimte. Dit maakt dat de directeur de bestreden beslissing op goede gronden kon en mocht nemen.
Voor zover door en namens klager is aangevoerd dat klager door de terugplaatsing naar de eerste fase van de SOV dubbel zou zijn gestraft, omdat hij daardoor tevens de garantie op huisvesting na zijn detentie zou kwijt raken, overweegt de
beroepscommissie dat – hoewel op zich begrijpelijk dat klager dit zo ervaart – hier geen sprake is van een ongeoorloofde dubbele bestraffing.
Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat het beroep moet ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, A.J. Dost en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven