Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1938/GV, 21 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1938/GV

betreft: [klager] datum: 21 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 juli 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager kan niet akkoord gaan met de afwijzing van zijn verzoek om
strafonderbreking. Hij heeft een éénmanszaak die inmiddels sinds 15 mei 2006 gesloten is. Omdat klager thans geen inkomsten meer heeft, dreigt hij failliet te gaan. Klagers financiële middelen, waarvan ook zijn gezin moet leven, raken langzamerhand op.
Klager zit thans een gevangenisstraf uit 1998 uit. Klager wil een strafonderbreking omdat hij dan zijn bedrijf kan wijzigen in een vennootschap onder firma en volmachten kan opstellen. Daardoor kan zijn bedrijf blijven bestaan. Klager denkt hier
ongeveer één week voor nodig te hebben. Hij is van mening dat een en ander voldoende duidelijk is en dat het niet nodig is om (bijvoorbeeld) accountantsrapporten op te laten stellen. Klager wil na afloop van zijn straf met een schone lei kunnen
beginnen
maar dat is erg moeilijk als hij zijn zakelijke belangen niet kan regelen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager voert een aantal zakelijke redenen aan op grond waarvan hij strafonderbreking verleend wil krijgen. In de afwijzende beslissing is aangegeven dat, indien klager een betere onderbouwing van zijn verzoek geeft en meer duidelijkheid verstrekt over
de afspraken met de gemeente en politie omtrent de noodzaak van zijn voortdurende persoonlijke aanwezigheid in zijn bedrijf, het verzoek nader kan worden beoordeeld. Klager heeft tot nog toe geen duidelijke informatie verschaft. Het enige dat zich bij
de stukken bevindt is een bewijs van inschrijving in de Kamer van Koophandel en een schrijven van een derde persoon. Omtrent de persoon en functie van die derde persoon bestaat ook nu geen duidelijkheid.

Er is niet geadviseerd omtrent het verzoek om strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van elf maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 10 weken te ondergaan. De wettelijk vroegst
mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 februari 2007. Aansluitend dient hij zeven dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend, wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Door klager is aangevoerd dat hij in verband met – met name – zakelijke omstandigheden een strafonderbreking dringend nodig heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 38
van de Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Daarbij geldt de eis dat de gedetineerde die om strafonderbreking verzoekt dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid
noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden. Uit hetgeen door klager naar voren is gebracht blijkt voldoende dat klagers zakelijke belangen bestonden voor aanvang van zijn detentie. Hij heeft evenwel de
noodzakelijkheid van zijn persoonlijke aanwezigheid onvoldoende onderbouwd. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager voldoet aan de eisen voor het verlenen van strafonderbreking. Derhalve wordt de bestreden
beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk geacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 augustus 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven