Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1015/TA, 18 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:18-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1015/TA

betreft: [klager] datum: 18 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 april 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], waarnemend hoofd behandelrapportage, en [...], hoofd behandeling.
Klagers raadsman mr. E.J.W. Deen is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Als toehoorder van de zijde van de Raad is aanwezig mr. A.M. van Woensel.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, de niet tijdige verlenging van klagers verblijf op de afdeling voor intensieve zorg (afdeling Olivijn) door een daartoe niet bevoegd personeelslid.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Zijn beklag had gegrond verklaard moeten worden. Op grond van artikel 6, vierde lid, Bvt en artikel 7, vijfde lid, onder c, Bvt had [A] als zijn
contactpersoon moeten voldoen aan de hoor- en mededelingsplicht inzake de beslissing tot verlenging van klagers verblijf op de afdeling voor intensieve zorg en niet [B] als plaatsvervangend hoofd, omdat [A] op 29 maart 2005 heeft besloten klager op de
afdeling voor intensieve zorg te plaatsen. Klager toont ter zitting een schriftelijke mededeling van de beslissing om hem op 29 maart 2005 op de afdeling Olivijn te plaatsen. De verlengingsbeslissing had dus in september 2005 al genomen moeten worden.
Hij is op 12 april 2005 door niemand gehoord over de beslissing om hem op een afdeling voor intensieve zorg te plaatsen. Op 13 oktober 2005 is hij door [B] gehoord over de beslissing tot voortzetting van zijn verblijf op de afdeling Olivijn.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is na opname in de inrichting op 29 maart 2005 officieel gesepareerd. De separeercellen bevinden zich in een losstaande unit
die beschikbaar is voor alle afdelingen. Aansluitend is hij eerst op 12 april 2005 geplaatst op de afdeling Olivijn, zodat de verlengingsdatum 12 oktober 2005 juist is. De indicatie voor verblijf op de afdeling Olivijn is nog immer aanwezig, zolang de
Minister van Justitie niet heeft beslist op het op 9 mei 2006 ingediende verzoek tot opheffing van klagers sterretjesstatus.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep door klager is aangevoerd inzake de bevoegdheid van de heer Loo inzake de wettelijke hoor- en mededelingsplicht betreffende de voortzetting van klagers verblijf op de afdeling Olivijn kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet
tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.
Daarbij is in aanmerking genomen dat in artikel 7, vijfde lid, onder c, Bvt niet kan worden gelezen dat een beslissing tot voortzetting van het verblijf op een afdeling voor intensieve zorg uitsluitend mag worden genomen door degene die de eerste
beslissing tot plaatsing op die afdeling heeft genomen, maar uitsluitend dat het hoofd van de inrichting of zijn vervanger die de beslissing tot plaatsing neemt ook terzake dient te horen, alsmede dat het hoofd van de inrichting of zijn vervanger die
de
beslissing tot voortzetting van het verblijf op die afdeling neemt ook terzake dient te horen.
Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de vraag of de bestreden beslissing tijdig is genomen wordt het volgende overwogen. Blijkens de door klager ter zitting getoonde schriftelijke mededeling is besloten hem op 29 maart 2005, de datum van opname in de inrichting, te
plaatsen
op de afdeling Olivijn. Feitelijk heeft klager vanaf die datum tot 12 april 2005 verbleven in een separeerunit, die voor alle afdelingen geldt, derhalve ook voor de afdeling Olivijn.
Naar het oordeel van de beroepscommissie dient in het licht van het vorenstaande 29 maart 2005 als aanvangsdatum voor klagers plaatsing op de afdeling Olivijn te gelden, hetgeen maakt dat op grond van artikel 32, tweede lid, Bvt ten hoogste zes maanden
na die datum diende te worden beslist over de voortzetting van klagers verblijf op die afdeling. Het beroep dient derhalve in zoverre gegrond te worden verklaard.
Nu er van uit mag worden gegaan dat klagers verblijf op de afdeling Olivijn in september 2005 nog steeds geïndiceerd was vanwege zijn op dat moment bestaande sterretjesstatus, kan niet worden geoordeeld dat hij is geschaad in zijn belangen doordat twee
weken te laat is beslist over de voortzetting van zijn verblijf op die afdeling. Om die reden acht de beroepscommissie geen termen aanwezig om aan klager vanwege de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep een tegemoetkoming toe te kennen.
Wel gaat de beroepscommissie er van uit dat het hoofd van de inrichting of zijn vervanger bij een eventuele volgende beslissing tot verlenging van het verblijf op de afdeling voor intensieve zorg rekening houdt met de juiste verlengingsdatum.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van de bestreden verlengingsbeslissing gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre en verklaart het beklag terzake alsnog gegrond.
Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 18 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven