Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1201/TA, 17 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1201/TA

betreft: [klager] datum: 17 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 3 mei 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij Oldenkotte te Rekken, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster en haar raadsman mr. drs. O.O. van der Lee om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a) het onthouden van medische zorg en
b) de wijze van het verlenen van medische zorg door de aan de inrichting verbonden arts en de medische dienst.

De beklagrechter heeft onderdeel a) van het beklag ongegrond verklaard en onderdeel b) van het beklag niet-ontvankelijk verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Klaagster heeft in haar beroepschrift van 9 mei 2005 het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Zij heeft de huisarts op 28 februari 2006 bezocht omdat zij een dag eerder een naald in haar arm had gestoken. Daar het
gesprek
niet goed verliep en klaagster te emotioneel was, is zij weggelopen. De volgende dag heeft zij contact opgenomen met de medische dienst, omdat haar elleboog rood en opgezet was en zij haar arm bijna niet meer kon gebruiken. Zij zou teruggebeld worden
door de medische dienst, maar om 10.15 uur die dag meldde een staflid klaagster dat de medische dienst haar niet wilde zien. Klaagster heeft vervolgens een week rondgelopen, terwijl haar arm ontstoken was. De arts noch de medische dienst heeft naar
haar
arm gekeken en iets gedaan met haar verzoek om een foto van de arm te laten maken. Klaagster begrijpt niet hoe de inrichting kan verklaren dat de naald van roestvrij staal is, ingekapseld is en geen ontsteking kan veroorzaken. Het is namelijk niet de
eerste keer dat zij een naald in haar lichaam heeft gestoken. Dit is haar grote probleem. Ook begrijpt zij niet dat wordt gezegd dat zij heeft geprobeerd de naald uit haar arm te halen. Zij heeft dat niet geprobeerd omdat zij weet dat zij de naald
niet
zelf kan verwijderen. Zij heeft nu nog last van haar elleboog.
In haar schriftelijke reactie van 6 juni 2006 op de toelichting van het hoofd van de inrichting op haar beroep heeft zij nog het volgende naar voren gebracht. In totaal is twee à drie keer naar de plek gekeken. Pas nadat zij de arts had aangegeven dat
zij het gevoel had dat de naald aan de wandel was gegaan, besloot de arts een foto in het ziekenhuis te laten maken. Twee naalden in haar onderarm zijn inmiddels ingekapseld en daar heeft zij geen last meer van. Zij weet niets van een afspraak dat de
naalden niet verwijderd zullen worden zolang deze geen vitale organen raken. De naalden hebben wel degelijk een ontsteking veroorzaakt bij haar elleboog en haar rechterknie en zij heeft daarvoor antibiotica moeten slikken. In mei 2006 is zij weer bij
de
arts geweest, omdat zij ook nog een halve veiligheidsspeld in haar knie had gestoken. De arts wilde aanvankelijk niets doen, maar heeft haar uiteindelijk doorverwezen naar een chirurg in het ziekenhuis met een briefje waarin stond dat wellicht de
chirurg klaagster kon overtuigen van het ontbreken van de noodzaak om de naalden te verwijderen. Klaagster heeft er zelf ook een brief bij gedaan. Half mei 2006 is zij bij de chirurg geweest. Deze is bereid de naalden uit haar lichaam te verwijderen,
omdat zij daar last van heeft. Zij vindt dat de huisarts en de medische dienst zeer nalatig zijn geweest, te meer daar zij op de hoogte zijn van het grote probleem dat zij naalden in haar lichaam steekt.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt bij schrijven van 18 mei 2006 als volgt toegelicht. De zorgplicht betreffende het verstrekken van medische zorg is betracht nu klaagster blijkens haar
verklaringen meerdere malen contact heeft gehad met de huisarts, de medische dienst en de staf over klachten na het inbrengen van een naald in haar arm. Er is meerdere malen naar haar arm gekeken en er is tussen de verschillende disciplines overlegd
over de juiste medische verzorging. Het standpunt van de arts dat de naald beter in de arm van klaagster kan blijven omdat er bij verwijderen een kans op beschadiging is, wordt daarbij gevolgd.
In januari 2006 is klaagster opnieuw bij de huisarts geweest omdat zij ook toen een naald in haar arm had gestoken. Op advies van de huisarts is zij destijds doorgestuurd naar het ziekenhuis om een foto te laten maken. Uit de foto bleek dat er zich
twee
naalden in de arm van klaagster bevonden op niet vitale plaatsen. Gezien hun ligging zullen die naalden zich hoogstwaarschijnlijk gaan inkapselen. De huisarts heeft met de medische dienst de afspraak gemaakt dat de naalden niet verwijderd zullen
worden,
tenzij deze zich in de buurt van vitale delen bevinden. Klaagster is van die afspraak op de hoogte. De naalden die klaagster heeft ingebracht zijn naalden van de afdeling. Deze zijn van roestvrij staal gemaakt, zodat ze geen ontsteking kunnen
veroorzaken.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 41, eerste lid, Bvt heeft een verpleegde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts. In artikel 41, derde lid en vierde lid Bvt zijn daarmee verband houdende zorgplichten van het hoofd van de inrichting
neergelegd
ten aanzien van de beschikbaarheid van een aan de inrichting verbonden arts voor het houden van een spreekuur, verstrekking van voorgeschreven medicijnen, behandeling op aanwijzing van de arts en de overbrenging van de verpleegde naar een ziekenhuis of
andere instelling voor het ondergaan van een voorgeschreven behandeling.

Uit de stukken blijkt dat de klachten van klaagster niet zijn gericht tegen een handelen of nalaten van het hoofd van de inrichting met betrekking tot in de Bvt neergelegde zorgplichten ten aanzien van medische behandeling, maar uitsluitend zijn
gericht
tegen het handelen of nalaten van de aan de inrichting verbonden arts en medische dienst. Krachtens de Bvt staat echter geen beklag en beroep open tegen het wel of niet geven van een behandeling door de aan de inrichting verbonden arts dan wel medische
dienst. Klaagster had derhalve niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in haar klachten.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klaagster alsnog niet-ontvankelijk in haar beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. J.M. van der Vaart, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven