Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1368/TA, 17 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1368/TA

betreft: [klager] datum: 17 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de Prof Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 18 mei 2006 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...] juridisch medewerkster, alsmede klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.E.G.
Peters.
Als toehoorder van de zijde van de Raad is aanwezig mr. A.M. van Woensel.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, insluiting op de kamer op 27 januari 2006 wegens weigering te voldoen aan de opgedragen corveetaken.

De beklagcommissie heeft het beklag, voor zover in beroep aan de orde, gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Per 1 december 2005 zijn aanvullende huisregels van kracht geworden ter aanscherping van het drugsbeleid van de inrichting. Een daarvan betreft de Oranjefase-plus, welke inhoudt dat een verpleegde buiten individuele afspraken om maximaal vier uur
uitsluittijd per dag heeft. Deze fase is van toepassing op verpleegden die na drie weken beperkte individuele en onbegeleide contacten (Oranjefase) bijvoorbeeld een blijvend positieve uitslag van urinecontroles houden. Een verpleegde in de
Oranjefase-plus is niet vrijgesteld van de op grond van artikel 46, eerste lid, onder b, Bvt verplichte en de in artikel 4 van de regels van de afdeling Rijn neergelegde corveetaken te verrichten. Klager heeft tijdens zijn verblijf in de
Oranjefase-plus op de afdeling Rijn die corveetaken geweigerd en is om die reden ingesloten op zijn kamer. Door het weigeren van de stafinstructie een corveetaak te verrichten kan de orde en veiligheid in de inrichting in het gedrang komen.
Corveelijsten worden opgemaakt om het leven op de afdeling ordelijk en hygiënisch te laten verlopen. Een weigering corvee te doen heeft een negatieve uitwerking op medepatiënten. Eerder werd op de afdeling door klager en enkele medepatiënten geweigerd
corveetaken te verrichten, waardoor andere medepatiënten ook geen corvee meer wilden doen. De weigering leverde frustratie en onrust op bij die andere medepatiënten en de afdeling vervuilde. Bovenal ontbraken de voor de behandeling benodigde rust,
reinheid en orde. Op een gegeven moment is aangegeven dat corvee gedaan moest worden en dat bij weigering een time-out op de kamer zou volgen. Dit heeft goed gewerkt, de afdeling is nu schoon. In klagers geval is geen sprake van een time-out, maar van
afzondering als bedoeld in artikel 34 Bvt, omdat hij door de insluiting minder dan vier uur uitsluittijd had. De insluiting is niet bedoeld als disciplinaire straf, maar als ondersteuning van een afdelingsklimaat waarbij iedere verpleegde zijn
corveetaken verricht. Nu de afzondering van klager de volgende dag is opgeheven, had de beklagcommissie klager vanwege de duur van de afzondering niet-ontvankelijk in zijn klacht moeten verklaren.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Op de eerdere afdeling van verblijf (Waal) deed men niet moeilijk. Buiten zijn schuld om is hij op de afdeling Rijn geplaatst. Daar kreeg hij de Oranjefase-plus, waardoor hij vier uur uitsluittijd per dag had. Hij heeft corveetaken geweigerd, waardoor
hij minder uitsluittijd per dag had. Dit betreft een beklagwaardige beperking in de bewegingsvrijheid. Er is geen sprake van dat door die weigering de orde en veiligheid in de inrichting in het gedrang is gekomen. Men heeft hem immers bij de insluiting
al gemeld dat hij de volgende dag weer gewoon uitgesloten zou worden. De beklagcommissie heeft het beklag derhalve op juiste gronden ontvankelijk geacht en gegrond verklaard. Inmiddels gebruikt klager geen drugs meer en verricht hij weer zijn
corveetaken.

3. De beoordeling
Afzondering is volgens artikel 1 aanhef en onder z.: “het insluiten van een verpleegde in een gangbare woon- of verblijfsruimte, de persoonlijke verblijfsruimte daaronder begrepen, in afwijking van in de inrichting geldende regels”.

Ingevolge artikel 34 Bvt kan een verpleegde bij wijze van maatregel worden afgezonderd indien dit noodzakelijk is met het oog op, voor zover hier van belang, de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, voor de ononderbroken duur van
maximaal vier weken, behoudens de mogelijkheid van verlenging.

Krachtens artikel 49, eerste lid onder a, Bvt kan een verpleegde wegens betrokkenheid bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met een ongestoord verloop van de verpleging bij wijze van disciplinaire straf
worden afgezonderd in zijn persoonlijke verblijfsruimte, gedurende het gehele etmaal of bepaalde uren daarvan, voor ten hoogste twee weken.

Klager verbleef op de afdeling Rijn in de Oranjefase-plus en had op grond daarvan vier uur uitsluittijd per dag. Vanwege het niet voldoen aan de in artikel 46 eerste lid Bvt en in artikel 4 van de afdelingsregels van de afdeling Rijn neergelegde
verplichting corveetaken te doen, is klager op 27 januari 2006 tijdens de vier uur uitsluittijd ingesloten op zijn kamer omdat hij door zijn weigering het afdelingsklimaat en daarmee de orde op de afdeling ondermijnde. Daarmee is hij in afwijking van
de
regels en ter handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting ingesloten.

Naar het oordeel van de beroepscommissie valt niet in te zien waarom in dit geval geen sprake zou kunnen zijn van afzondering als bedoeld in artikel 34 Bvt en juist expliciet niet van een disciplinaire straf, zoals door het hoofd van de inrichting is
aangegeven.
De enkele omstandigheid dat in de Memorie van toelichting wordt opgemerkt dat het niet-naleven van de corveeverplichting een grond tot oplegging van een disciplinaire straf kan opleveren, kan daaraan niet afdoen, omdat dit geenszins de mogelijkheid van
het opleggen van de afzonderingsmaatregel uitsluit. Evenmin kan daaraan afdoen dat het volgens de Memorie van toelichting de voorkeur verdient een disciplinaire straf als terechtwijzing boven een orde- of veiligheidsmaatregel op te leggen, als met een
terechtwijzing kan worden volstaan. Het staat het hoofd van de inrichting immers vrij een verpleegde ter handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting in te sluiten hetzij bij wijze van ordemaatregel hetzij bij wijze van een disciplinaire
straf.
In de Memorie van toelichting op de artikelen 48 en 49 Bvt wordt immers tevens opgemerkt dat het hoofd van de inrichting zal dienen te overwegen of de hem ter beschikking staande disciplinaire straffen met het oog op de handhaving van de orde en
veiligheid in de inrichting een adequate reactie vormen of dat een verdergaande inbreuk op de rechten en vrijheden van de verpleegde vereist is, in welk geval hij kan opteren voor een orde- of veiligheidsmaatregel.

Waar het hoofd van de inrichting heeft bedoeld klager af te zonderen in de zin van artikel 34 Bvt en dit gevolgd kan worden nu klager op dat moment slechts de minimaleuitsluittijd per dag had en daarop een beperking is aangebracht, en deze afzondering
niet twee dagen na de dag van oplegging heeft voortgeduurd, had klager op die grond niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn klacht.

Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze betrekking heeft op de insluiting van klager wegens het niet verrichten van corveetaken en verklaart het beklag in zoverre alsnog
niet-ontvankelijk.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven