nummer: 06/1177/GA
betreft: [klager] datum: 17 augustus 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.J. de Bruin, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 8 april 2006 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Rotterdam te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde h.v.b./ISD. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het tijdens een verblijf in de afzonderingscel niet mogen telefoneren met de raadsman.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de overwegingen van de beklagcommissie onjuist zijn. Klager heeft wel duidelijkheid gegeven over het moment waarop hij niet mocht bellen. Ter zitting van de beklagcommissie heeft klager aangegeven dat dit is gebeurd op 20
december 2005 dan wel op de dag waarop het klaagschrift is ingezonden. Het is gebeurd tussen 10.00 uur en 16.00 uur. Gelet daarop moet het mogelijk zijn om na te gaan welk personeelslid toen dienst had en of dat personeelslid tegen klager heeft gezegd
dat hij niet mocht bellen. Anders dan door de directeur tegenover de beklagcommissie is aangevoerd was tijdens het verblijf in de afzonderingscel per week slechts één telefoongesprek toegestaan en niet de door de directeur genoemde tien minuten met
eventueel meerdere gesprekspartners. Klager verzoekt de beroepscommissie om hem in staat te stellen het betreffende personeelslid ter zitting van de beroepscommissie als getuige te horen.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep gehandhaafd.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om een mondelinge behandeling en daarmee om getuigen te horen af.
Artikel 39, vierde lid, van de Pbw luidt:
“(...)
-4. De gedetineerde wordt in staat gesteld om met de in artikel 37, eerste lid, (van de Pbw,) genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. (...)”
Klager heeft in beroep aangegeven dat het moment waarop hem telefonisch contact met zijn raadsman werd geweigerd moet zijn gelegen op 20 december 2005 tussen 10.00 uur en 16.00 uur. Voorts is door klager aangegeven dat hij in die periode tijdens zijn
verblijf in de observatiecel enkele malen bezoek heeft gehad van zijn raadsman. Naast onduidelijkheid om de gestelde weigering is er bovendien onvoldoende gebleken van noodzaak van het gewenste telefonische contact met klagers raadsman, zoals het
hiervoor geciteerde artikel vereist. Weliswaar zegt klager bij de beklagcommissie, dat hij zijn raadsman wilde bellen, maar dat is niet nader toegelicht. Daartoe was temeer reden, nu klagers raadsman hem in die periode meermalen heeft bezocht. Hetgeen
hiervoor is overwogen, leidt tot na te melden beslissing.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 17 augustus 2006
secretaris voorzitter