Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1003/TA, 15 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:15-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1003/TA

betreft: [klager] datum: 15 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een op 5 april 2006 verzonden uitspraak van 31 maart 2006 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Het hoofd van de inrichting noch klager heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam. Klagers raadsman heeft bericht niet ter
zitting te verschijnen en heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.
Als toehoorder van de zijde van de Raad is aanwezig mr. A.M. van Woensel.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing om het bezoek van klagers vriendin aan klager op de logeerkamer te laten plaatsvinden in plaats van op de afdeling en klager na afloop daarvan te fouilleren in verband met geruchten over klagers betrokkenheid bij
drugshandel in de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten onrechte stelt de beklagcommissie dat wat betreft het bezoek van klagers vriendin op de afdeling sprake is van een verworven
recht en een onredelijke beperking daarvan. Op die manier wordt de Bvt onjuist uitgelegd. Klager kan zijn bezoek gewoon ontvangen, zij het op een andere plaats dan op dat moment voor hem gebruikelijk was. De plaats waar het bezoek plaatsvindt betreft
niet een recht dat verworven kan worden. Klager had derhalve niet in zijn klacht ontvangen mogen worden. Indien anders moet worden geoordeeld, dan had de klacht ongegrond moeten worden verklaard. Door de inrichting zijn in de verweerschriften voldoende
valide argumenten aangevoerd die op dat moment de beslissing het bezoek in de bezoekkamer te laten plaatsvinden rechtvaardigden.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Op 5 april 2006 is de uitspraak van de beklagcommissie inzake KRS.05-2346 verzonden. Bij faxbericht van 13 april 2006 is beroep is aangetekend tegen
de
uitspraak van de beklagcommissie inzake KRS.05-2345; daarbij is niet een datum van de uitspraak vermeld. Op 21 april 2006 is beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie met het kenmerk KRS.05-2346. Daarbij is aangegeven dat in het
eerdere
faxbericht een onjuist nummer was vermeld, welke was overgenomen van de beklagcommissie en verkeerd bleek te zijn. Deze nummering is nergens terug te vinden in de bestreden uitspraak. Het hoofd van de inrichting heeft derhalve te laat beroep ingesteld
tegen de juiste beslissing van de beklagcommissie en kan derhalve daarin niet worden ontvangen.
Indien het beroep wel ontvankelijk wordt geacht, dient dit ongegrond te worden verklaard. De wijze waarop het bezoek kan plaatsvinden en de plaats van ontvangst van het bezoek zijn wel degelijk relevante aspecten, die in verregaande mate bepalen op
welke wijze het bezoek kan plaatsvinden. Dit klemt te meer, nu het bezoek aan klager steeds op de afdeling heeft plaatsgevonden en zonder fouillering na afloop. Derhalve is wel degelijk sprake van verworven rechten, waarvan wijziging een aantasting van
die rechten met zich meebrengt. Bovendien op basis van geruchten die op geen enkele wijze concreet worden gemaakt. Waar de inrichting aangeeft dat klager de geruchten niet gemotiveerd weerlegt, draait zij de “bewijslast”om. Dit kan niet van klager
gevergd worden. Klager is verder niet eens met de redenering van de inrichting dat juist door het voortduren van de beperkingen aan het bezoek aangetoond kan worden dat er geen sprake is van een rol van klager in drugshandel. Het kan niet zo zijn dat
een beslissing op onvoldoende gronden genomen wordt en vervolgens wordt gekeken hoe het uitpakt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de inrichting kan worden ontvangen in het beroep. Weliswaar is in het op 13 april 2006 per fax toegezonden beroepschrift verwezen naar KRS.05-2345, doch dit is rechtgezet bij per fax toegezonden
schrijven van 21 april 2006, waarbij is bericht dat het beroep is gericht tegen de uitspraak van de beklagcommissie op de klacht met het nummer KRS.05-2346.
Voor de aannemelijkheid van de door het hoofd van de inrichting gegeven verklaring, namelijk dat aanvankelijk een onjuist nummer van de beklagcommissie is overgenomen, wordt steun gevonden in de omstandigheid dat zich bij de door de beklagcommissie
toegezonden stukken het klaagschrift van 16 augustus 2006 bevindt, waarop duidelijk zichtbaar is dat het klaagschriftnummer 2345 is gewijzigd in 2346.

Op grond van artikel 37, eerste lid, Bvt heeft een verpleegde het recht om ten minste gedurende een uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Onder meer ter handhaving van de orde en veiligheid in de
inrichting kan ingevolge artikel 37 Bvt bezoek worden geweigerd of beëindigd dan wel worden bepaald dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend. Tegen daartoe strekkende beslissingen staat ingevolge artikel 56, eerste lid, onder c, Bvt beroep
open.
Vast staat dat in het onderhavige geval geen sprake is van een beperking in bovenbedoelde zin.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is een klacht inzake een (vermeende) schending van een in de wet neergelegd recht ontvankelijk. Nu klager heeft aangevoerd dat zijn recht op bezoek door de bestreden beslissing is geschonden, kan hij
daarin worden ontvangen. Ter beoordeling staat derhalve de vraag of sprake is van een daadwerkelijke schending als bedoeld.

Anders dan de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat wat betreft de plaats van ontvangst van het bezoek geen sprake kan zijn van een verworven recht.
Volgens paragraaf 7.2.2. van de huisregels van de inrichting kan het bezoek plaatsvinden in een bezoekkamer buiten de afdeling, in een bezoekkamer op de afdeling van de verpleegde of op de kamer van de verpleegde. Het is derhalve aan het hoofd van de
inrichting te bepalen waar het bezoek plaatsvindt. Indien het hoofd van de inrichting beslist dat het bezoek op grond van bepaalde omstandigheden op een andere plek in de inrichting plaatsvindt dan te doen gebruikelijk, dient te worden beoordeeld of
die
omstandigheden een dergelijke beslissing kunnen rechtvaardigen.
In het onderhavige geval is de bestreden beslissing genomen op vermoedens inzake klagers betrokkenheid bij drugshandel in de inrichting op grond van verklaringen van verscheidene personen in de inrichting omtrent het gedrag van klager en de bevindingen
van medewerkers van de kliniek. Onder die omstandigheden kan de beslissing om het bezoek niet, zoals gebruikelijk, op klagers afdeling te laten plaatsvinden en klager voorts na afloop te fouilleren niet in strijd met de wet en, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, evenmin onredelijk of onbillijk worden geacht. Derhalve is geen sprake van schending van klagers in de wet neergelegde recht op bezoek.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven