Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2928/GM, 15 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:15-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2928/GM

betreft: [klager] datum: 15 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 17 november 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 januari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam is klager in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan voormeld h.v.b. heeft telefonisch laten weten
verhinderd
te zijn ter zitting te verschijnen.

De beroepscommissie heeft overeenkomstig het ter zitting door klager gedane verzoek de behandeling van de zaak aangehouden totdat de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie heeft bemiddeld in de overige klachten en klager hiertegen beroep
heeft
ingesteld. Uit informatie is gebleken dat de bemiddeling op 30 mei 2006 is afgerond. Het secretariaat van de Raad heeft vervolgens geen beroepschrift van klager ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 4 oktober 2005, betreft:
a. het feit dat klager niet direct een arts kreeg te spreken;
b. het niet serieus nemen van klagers klachten aan de voet.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager heeft twee maal een briefje ingevuld om een arts te spreken. Hier is echter niets mee gedaan. Klager voelt zich niet serieus genomen. Vanaf de dag dat klager in hechtenis is genomen heeft hij geen
arts gezien.
Klager heeft last van een slechte doorbloeding van zijn rechtervoet. Hij maakt zich zorgen over zijn opgezwollen voet. Klager is het er mee eens dat het geen acuut probleem betreft, maar gezien de klacht had de medische dienst eerder moeten reageren.
Op
20 oktober 2005 is klager wel naar de medische dienst gegaan, maar klager wilde gezien de volle wachtkamer gebruik maken van zijn uur luchten.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Tijdens het intakegesprek met de verpleegkundige op 26 september 2005 is klager iets in het verkeerde keelgat geschoten, waarna hij erg boos is geworden. Klager realiseert zich niet daar zelf
een actieve rol in gespeeld te hebben. Hij is zeker serieus genomen. Na de intake bestond er geen reden klager voor zijn probleem met betrekking tot zijn slapende vingers/voeten op te roepen voor het spreekuur van de inrichtingsarts. Het bestond al
even, klager vroeg er zelf niet om, daarnaast was het van meer belang eerst o.a. bij zijn huisarts allerlei informatie in te winnen. De medische dienst heeft hierin veel energie gestoken. Op 7 en 12 oktober 2005 werd klager bezocht door een
verpleegkundige en heeft hij het probleem met zijn voeten niet zelf aangekaart. Verwijzing naar de inrichtingsarts voor klagers voet is niet eerder dan 21 oktober 2005 aan de orde gekomen. De verpleegkundige gaf aan dat er ook enig misverstand
zijnerzijds was ontstaan. Het probleem aan de voet stelde niet veel voor. De medische dienst heeft correct gehandeld, alleen in de perceptie van klager is het nauwelijks goed te doen.

3. De beoordeling
Nadat de behandeling van het beroep door de beroepscommissie is aangehouden teneinde een gezamenlijke behandeling met de overige klachten van klager mogelijk te maken, heeft klager geen beroep ingesteld naar aanleiding van het verslag van bemiddeling
van de medisch adviseur van 30 mei 2006. Het verslag van bemiddeling is naar de p.i. Ter Apel verzonden. Uit informatie is gebleken dat klager sinds 20 januari 2006 in vrijheid is gesteld en geen bericht heeft achtergelaten over zijn woon- of
verblijfplaats. Nu ook het secretariaat van de Raad geen bericht van klager heeft ontvangen over zijn huidige woon- of verblijfplaats en het derhalve niet mogelijk is bij klager om een nadere toelichting op het vorenstaande te vragen, zal de
beroepscommissie de klacht zoals verwoord in het verzoek om bemiddeling van 4 oktober 2005 verder op basis van de overgelegde stukken afdoen.

a.
Wat betreft het verzoek van klager om de arts te mogen spreken is vast komen te staan dat klager pas op 21 oktober 2005 de inrichtingsarts heeft gesproken. Weliswaar is niet uit te sluiten dat vanwege een communicatiestoornis, zoals de inrichtingsarts
stelt, niet is onderkend dat klager de arts wenste te spreken, klager stelt echter – onweersproken - dat hij (spreek)briefjes heeft ingevuld waarin hij heeft verzocht om de arts te spreken. In dat licht is onbegrijpelijk waarom pas een kleine maand na
klagers intakegesprek op 26 september 2005, dit gesprek met de inrichtingsarts tot stand is gekomen. De beroepscommissie is van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts in zoverre onzorgvuldig is en zal het beroep in zoverre gegrond verklaren.
De
beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

b.
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, is omtrent de klachten aan klagers voet niet gebleken dat het om een ernstige aandoening gaat. Op 21 oktober 2005 is de voet door de inrichtingsarts onderzocht. Het medisch dossier vermeldt hierover dat de
voet niet gezwollen of rood is. Wel zit een wat harde plek bovenop en zijn bloedvaatjes zichtbaar. De verpleegkundige heeft samen met de inrichtingsarts de voet onderzocht. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat het handelen
van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel a van de klacht gegrond. Zij verklaart het beroep wat betreft onderdeel b van de klacht ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 15 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven