Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0923/GA, 15 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:15-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/923/GA

betreft: [klager] datum: 15 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 maart 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij de gevangenis Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde gevangenis in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – zo verstaat de beroepscommissie – onzorgvuldig handelen door (medewerkers van) het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.), door onvoldoende te controleren of klager nog openstaande vrijheidsstraffen had, welke aansluitend
aan de toen door hem ondergane vrijheidsstraf zouden kunnen worden ondergaan dan wel door betaling aan het CJIB zouden kunnen vervallen.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager vraagt zich af wat er wel onder de competentie van de directeur valt, als een geval als het zijne daar niet onder valt. Voorafgaand aan het einde van zijn detentie heeft klager geprobeerd om een hem opgelegde geldboete te betalen. De inrichting
wenste daar niet aan mee te werken. Vervolgens is hij, terwijl de inrichting moet hebben geweten dat hem nog een straf van 286 dagen boven het hoofd hing, op 25 februari 2006 uit detentie ontslagen. Het b.s.d. had zich sterk moeten maken om die straf
aansluitend aan de eerdere straf uit te laten zitten. Door dit na te laten is klagers leven behoorlijk op zijn kop gezet.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep gehandhaafd.

3. De beoordeling
Klager beklaagt zich, samengevat en voor zover van belang, over een handelen van het b.s.d. tijdens een vorige detentie, terwijl het klaagschrift is ingediend tijdens een nieuwe detentie na in vrijheid gesteld te zijn geweest. Toen was hij echter geen
gedetineerde meer in de zin van artikel 60 van de Pbw; de strekking van dat artikel in dit opzicht is, dat men zich slechts kan beklagen tijdens de detentie over een aangelegenheid die detentie betreffende. Dit leidt tot de volgende beslissing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven