Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0593/TA, 8 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/593/TA

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van het Forensisch Psychiatrisch Instituut De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 17 februari 2006 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet verstrekken van de voorgeschreven pijnstillers (Brufen 600 mg).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Gegeven de omstandigheden kan niet worden volgehouden dat het recht op adequate medische verzorging is geschonden, dan wel dat sprake
is van het niet betrachten van medische zorg. Klager kan gelet op artikel 56, vierde lid, Bvt niet in zijn beklag worden ontvangen. Beklag tegen de wijze waarop de medische zorgplicht wordt betracht is niet mogelijk. Klager is geen medische zorg
onthouden. Aan klager is na een kaakoperatie door de medisch specialist Brufen voorgeschreven. Deze medicatie is aan klager verstrekt. Na het verstrijken van de looptijd van het door de specialist uitgeschreven recept heeft klager op zaterdag 5
november
2005 paracetamol uitgeschreven gekregen. Dit heeft klager afgeslagen. Het beleid is dat de overgebleven medicatie retour worden gezonden aan de apotheek. Na overleg tussen de medische dienst en de huisarts is het medicatiebeleid ook na het weekend
gehandhaafd. Eerst nadat klager op 9 november 2005 kenbaar heeft gemaakt dat de pijnklachten niet tot zijn kaak maar tot zijn heup zijn te herleiden, besluit de huisarts voor 5 dagen Brufen voor te schrijven. Onbekend is of het beleid van de medische
dienst aan de tbs-gestelden is bekend gemaakt. Het is geen gangbare praktijk met de tbs-gestelden te overleggen over het beleid. Klager heeft alleen aangegeven dat hij Brufen wilde. Onbekend was dat klager pijn aan zijn heup had.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager was niet op de hoogte van het beleid van de medische dienst omtrent niet gebruikte medicatie. In het ziekenhuis is aan klager de suggestie
meegegeven tussentijds te minderen zodat de medicatie over een langere tijd kan worden ingenomen. Klager meent dat de medische dienst fout heeft gehandeld. Na terugkomst vanuit het ziekenhuis is hij niet door de medische dienst gezien. Hij is een
aantal
dagen bedlegerig geweest. Ondanks zijn verzoek is klager niet door de huisarts opgeroepen.

3. De beoordeling
Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting is het volgende vast komen te staan. Klager kreeg na een kaakoperatie voor tien dagen drie maal daags Brufen 600 mg voorgeschreven. Klager heeft deze medicijnen niet geheel gebruikt. Na tien dagen
zijn de door klager niet gebruikte medicijnen overeenkomstig het door de medische dienst gehanteerde beleid ingenomen. Aan klager is vervolgens aangeboden paracetamol te gebruiken. Klagers klacht komt er op neer dat hij na tien dagen de door hem niet
gebruikte medicatie moest inleveren.
De beroepscommissie is van oordeel dat het medicatiebeleid zoals dat in de inrichting wordt gevoerd moet worden aangemerkt als zuiver medisch handelen van de inrichtingsarts. Voor zover het hoofd van de inrichting omtrent de medicijnverstrekking al
enig
verwijt kan worden gemaakt, is onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van het niet betrachten van de zorgplicht zoals bedoeld in artikel 41 Bvt. Niet gebleken is immers dat klager enige medische zorg is onthouden. Op grond van artikel 56,
vierde lid, Bvt is geen beklag mogelijk tegen de wijze waarop het hoofd van de inrichting zijn zorgplicht betracht. Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van een beslissing van het hoofd van de inrichting waartegen op grond van artikel 56 Bvt
beklag openstaat. De beklagcommissie had klager niet-ontvankelijk in zijn beklag moeten verklaren. Het beroep van het hoofd van de inrichting dient derhalve gegrond te worden verklaard.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat haar is gebleken dat over het medicatiebeleid van de medische dienst niet met de tbs-gestelden wordt gecommuniceerd. De beroepscommissie acht dit wel wenselijk, mede ter voorkoming van klachten als in
onderhavige zaak aan de orde.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 8 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven