Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0542/TA, 8 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/542/TA

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. A.A. de Back, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 september 2005 van de beklagcommissie bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H. Vriezen, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], afdelingshoofd.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing tot afzondering (kamerplaatsing) vanaf 6 mei 2005 in verband met door klager gedane uitlatingen en bedreigingen;
b. de beslissing tot verlenging van de afzondering (kamerplaatsing) vanaf 3 juni 2005 op de grond dat met klager nog onvoldoende communicatie mogelijk is om de veiligheid op de afdeling te waarborgen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat zijn beklag tegen de beslissing van 6 mei 2005 tot kamerplaatsing gegrond verklaard had moeten worden. Ook indien ervan
uitgegaan zou worden dat het personeel zich ernstig bedreigd heeft gevoeld door mededelingen van patiënten, dan nog moet worden vastgesteld dat de duur van de kamerplaatsing in geen verhouding staat tot de aanleiding daartoe. Het is onbegrijpelijk dat
de kamerplaatsing niet voortijdig is beëindigd. Een kamerplaatsing mag beslist niet langer duren dan noodzakelijk is voor handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Klager meent dat een onderzoek van één week redelijk is. Dat betekent dat
de kamerplaatsing op 13 mei 2005 had moeten worden beëindigd. Daarna is de beslissing niet proportioneel meer. Wat betreft de verlengingsbeslissing van 3 juni 2005 betwist klager dat niet met hem te praten viel. Klager heeft enkel ontkend de vermeende
bedreigingen te hebben geuit. Dat is een terecht standpunt. Het gedrag van klager heeft verder niet tot onrust op de afdeling geleid. Na de kamerplaatsing op 6 mei 2005 heeft klager zich rustig gehouden. Klager heeft continu meegewerkt aan het
onderzoek. Er is niets gevonden. De beslissing de kamerplaatsing te verlengen is derhalve ten onrechte genomen. Niet gebleken is dat de inrichting onderzoek heeft gedaan naar een minder ingrijpende beslissing dan een kamerplaatsing. Er is in geen
enkele
mate rekening gehouden met het persoonlijk belang van klager zijn behandeling in de groep voort te kunnen zetten. Een kamerplaatsing is een zwaar middel en wordt door klager als een straf ervaren.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit de dagrapportages komt telkens een wisselend beeld van klager naar voren in relatie tot de kamerplaatsingen. Eerst bekent
klager de bedreigende uitlatingen te hebben gedaan, later ontkent hij het weer. Op 3 en 7 juni 2005 geeft klager aan dat hij geen gesprek wil en niets te maken wil hebben met het team. Op 13 juni 2005 geeft hij aan tevreden te zijn met de
kamerplaatsing. Als op 21 juni 2005 de kamerplaatsing wordt opgeheven, komt klager in een vier uurs programma. Klager blijft op zijn kamer omdat hij volgens hem weinig op de afdeling heeft te zoeken. De bedreigingen van klager hebben een negatief
effect
op de groep. Vanuit de zorg naar de groep toe werd ingeschat dat klager mogelijk toch rare dingen gaat doen en om dat te voorkomen is gelet op de veiligheid de kamerplaatsing verlengd.

3. De beoordeling
a.
Op grond van artikel 34, eerste lid juncto artikel 32, eerste lid, onder b, Pbw is het hoofd van de inrichting bevoegd een verpleegde af te zonderen, indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Vast is komen te staan dat op 9 mei 2005 aan klager een maatregel van kamerplaatsing is opgelegd in verband met vermeende uitlatingen en bedreigingen ten aanzien van het personeel. Ter zitting is duidelijk geworden dat de klacht zich niet richt tegen
de
kamerplaatsing, maar tegen het feit dat deze maatregel langer dan een week heeft geduurd. Gelet op de vermeende uitlatingen (het personeel in de rug steken, door het hoofd schieten met een kogel, in het oor steken van een pen, zo hard dat de dood er op
volgt, en het “in de kont willen nemen” van vrouwelijk personeel) is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de inrichting bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk is. De
omstandigheid dat het onderzoek eerder dan de maximale duur van de kamerplaatsing is afgerond, betekent niet dat daarmee de grond voor het voortduren van de kamerplaatsing automatisch komt te vervallen. Het hoofd van de inrichting zal telkens een
afweging moeten maken of gelet op de orde en de veiligheid beëindiging van de kamerplaatsing aan de orde is. De beroepscommissie acht het aannemelijk dat de uitlatingen van klager een ongunstige impact hebben gehad op de patiëntengroep en op het
personeel. Gelet hierop is de beslissing de kamerplaatsing te laten voortduren niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

b.
Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting is aannemelijk geworden dat na een kamerplaatsing van vier weken met klager nog onvoldoende over het voorval van 9 mei 2005 kon worden gesproken teneinde de veiligheid bij een terugkeer in de
patiëntengroep te kunnen waarborgen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft de onderdelen a en b van het beklag ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 8 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven