Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0295/TB, 8 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/295/TB

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 10 januari 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.W. Stoet, en namens de Minister, [...] en [...]..

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de longstayafdeling van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak d.d. 29 oktober 1992 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is negen keer eerder veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten. De tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel
vangt aan op 21 februari 1994 met een plaatsing in FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht). Met ingang van 1 november 1999 is aan klager proefverlof toegestaan onder de voorwaarde van plaatsing op de Forensisch Psychiatrische Afdeling Eijkenstein
te Zuidlaren. Op 14 december 2000 wordt klager teruggeplaatst in Veldzicht wegens het gebruik van harddrugs. Op 14 maart 2001 besluit de Minister tot intrekking van de machtiging proefverlof. Vanaf 23 mei 2003 verblijft klager in de Regionale
Instelling
voor Beschermd Wonen (RIBW) Zwolle en vanaf 27 april 2004 in de RIBW Zwolle-Zuid. Op 1 oktober 2004 wordt aan klager proefverlof verleend. Na gebruik van cocaïne wordt klager op 11 april 2005 geplaatst in de zwaardere RIBW-setting van het RIBW
Hardenberg. Na herhaald gebruik van cocaïne wordt klager op 8 juli 2005 teruggeplaatst naar Veldzicht. Op 14 juli 2005 wordt andermaal het proefverlof ingetrokken.
Bij schrijven van 11 juli 2005 heeft Veldzicht geadviseerd klagers tbs met twee jaar te verlengen. Volgens de inrichting is er weinig reden tot optimisme en moet na 11 jaar behandeling geconstateerd worden dat de delictgevaarlijkheid van klager
ongewijzigd is. Bij schrijven van 26 oktober 2005 meldt Veldzicht klager aan voor plaatsing in een longstayvoorziening. Volgens de inrichting is bij de ondernomen resocialisatiepogingen gebleken dat klager zich niet staande weet te houden, ook niet na
verhoging van de intensiteit van de begeleiding. Bij advies van 25 november 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de
longstayindicatie heeft kunnen komen. De LAP overweegt daarbij dat zij zich kunnen aansluiten bij de opvatting van de kliniek dat een relatief laag zorgniveau gekoppeld aan gemiddeld niveau van beveiliging kan volstaan en dat begeleide verloven tot de
mogelijkheden dienen te behoren. Vervolgens is klager op 9 januari 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing op de longstayafdeling van de Pompestichting. De Minister heeft op 10 januari 2006 beslist klager op die afdeling te plaatsen. Deze plaatsing
is op 14 februari 2006 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing van de Minister is onterecht, onzorgvuldig en op onjuiste gronden genomen. De Minister heeft de LAP de twee zesjaarsrapportages van gedragsdeskundigen onthouden, terwijl deze
rapportages kort voor klagers aanmelding voor plaatsing in een longstayvoorziening zijn opgesteld. Indien de LAP niet over alle relevante stukken heeft kunnen beschikken, moet geconcludeerd worden dat de besluitvorming gebrekkig is geweest. Het besluit
van de Minister is onterecht en onjuist wat betreft zijn oordeel dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelprognose ongunstig is. Klager is slechts in één
kliniek behandeld. Tijdens de behandeling is duidelijk gebleken dat klager een kwetsbare man is die veel zorg nodig heeft. Hij kan zich snel eenzaam voelen. Voor klager is van belang dat hij zich snel thuis voelt. Tijdens de resocialisatie in de
periode
1999-2001 heeft hij aangegeven dat hij terugwilde naar Veldzicht. Hij voelde zich beter op zijn eigen kamer met tv in Veldzicht dan in Eijkenstein. Ook bij de resocialisatie in de RIBW Zwolle was dat het geval. Klager verveelde zich en voelde zich niet
echt thuis in Zwolle. De signalen die klager heeft gegeven zijn onvoldoende op hun waarde geschat. Het feit dat klager in korte tijd van de ene RIBW naar de andere is overgeplaatst heeft ongetwijfeld in de hand gewerkt dat klager minder heeft kunnen
wennen aan de plek waar hij op dat moment was geplaatst. Klager heeft weliswaar een aantal keren harddrugs gebruikt, doch het gaat om een gering aantal keren. Klager belde de kliniek zelf over het gebruik. Ondanks deze beperkte terugvallen bleef klager
goed begeleidbaar en aanspreekbaar. Uit de rapportages van Veldzicht en de zesjaarsrapportages blijkt ook dat men nog steeds achter de behandeldoelen stond. In de zesjaarsrapportage van psychiater [A] wordt niet gesproken over een longstayplaatsing.
Plaatsing in een RIBW zal in zijn oordeel een langdurige doch begaanbare weg zijn. In het rapport van psycholoog [B] wordt omtrent klagers functioneren geconcludeerd dat er veel is bereikt. Dit staat haaks op de conclusie van de Minister dat er geen
sprake is van een substantiële vermindering van het delictgevaar.
Klager neemt zijn medicijnen trouw in. Al geruime tijd is er sprake van afwezigheid van psychosen. Klager sluit niet uit dat Veldzicht moe is geworden van de begeleiding, nu klager vaak problemen had met de plek waar hij was geplaatst en vindt dat hij
niet meer delictgevaarlijk is. In die situatie verliest men de objectiviteit. Klager heeft nog teveel mogelijkheden om zomaar weggeplaatst te worden. Hij heeft lang normaal in de maatschappij gefunctioneerd, zonder al te veel problemen. Er zijn nog
mogelijkheden. Klager meent derhalve dat het zinvol is hem in een andere kliniek nog een kans tot resocialisatie te geven. Klager meent dat de behandeling mis is gegaan door het gebruik van drugs. Klager is niet geplaatst op een afdeling waar aan zijn
drugsverslaving gewerkt zou worden. Hij wil een cursus om van zijn drugsverslaving af te komen. Verder wil klager worden geplaatst in een kliniek dicht bij zijn familie. Hij heeft verder geen andere mensen met wie hij om kan gaan. De raadsman van
klager
verwijst naar het adviesrapport van 6 juni 2005 van Reclassering Nederland waarin staat dat de terugval van klager te maken heeft met zijn gevoelens van eenzaamheid en isolement. Desondanks komt klager actiever over.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Minister heeft de getuige-deskundige [C] van Veldzicht verzocht bij de behandeling ter zitting van onderhavig beroep aanwezig te zijn. Hij was echter verhinderd in verband met een
zitting bij de rechtbank. De Minister is bereid desgewenst een nadere toelichting van de zijde van de getuige-deskundige aan de beroepscommissie toe te sturen.
De procedure die geleid heeft tot de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen, is zorgvuldig geweest. Weliswaar beschikte de LAP niet over de twee zesjaarsrapportages die op dat moment wel beschikbaar waren, de LAP heeft aangegeven zich
wel voldoende voorgelicht te achten. Indien de zesjaarsrapportages een geheel ander licht op de zaak hadden geworpen, dan had de Minister de LAP verzocht deze rapportages te betrekken bij haar advies. De Minister meent dat de zesjaarsrapportages niet
van dien aard zijn dat het nodig zal zijn deze alsnog aan de LAP voor te leggen. Net zoals dat gold onder het oude beleidskader is het geen harde eis dat klager in twee tbs-klinieken behandeld moet zijn voordat een longstayplaatsing kan worden
overwogen. Er wordt slechts gesproken over een behandeling in bij voorkeur twee inrichtingen. Er is door de inrichting goed geluisterd naar de door klager afgegeven signalen over eenzaamheid en de gebrekkige sociale contacten. Dit blijkt onder meer uit
de zesjaarsrapportages. Ook omtrent de terugval van klager in drugsgebruik is door de inrichting veel ondernomen. Klager is zelfs overgeplaatst naar een zwaardere RIBW-setting teneinde hem meer structuur te kunnen bieden. Desondanks heeft dit tot
weinig
geleid doordat klager cocaïne is blijven gebruiken. Klager heeft dit in eigen hand gehad. Voorts is bij de behandelaars van Veldzicht geen sprake geweest van enige “moeheid” omtrent de begeleiding van klager. Er is veel geprobeerd. Ondanks de herhaalde
pogingen tot resocialisatie van klager, bestaat hier thans geen zicht meer op.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing op een longstayafdeling, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.

Uit de stukken en de ter zitting door partijen gegeven toelichting is gebleken dat de LAP op 25 november 2005 advies heeft uitgebracht, ondanks dat zij wist dat zij niet beschikte over de rapportages van twee onafhankelijke gedragsdeskundigen in het
kader van de zesjaarsverlenging van de tbs-maatregel van klager. Deze rapportages dateren van 29 juni 2005 en van 6 juli 2005. De beroepscommissie plaatst bij deze gang van zaken vraagtekens. Juist vanwege het onafhankelijke karakter van de rapportages
stelt de beroepscommissie zich voor dat de LAP altijd hierover dient te beschikken. Het vorenstaande is echter niet van dien aard dat het beroep om deze reden gegrond moet worden verklaard.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 26 oktober 2005 en het advies van de LAP van 25 november 2005, heeft de Minister
er
in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf in Veldzicht niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayafdeling
vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat de in het verleden ondernomen resocialisatiepogingen niet zijn aangeslagen door een terugval van klager in
drugsgebruik. Gebleken is verder dat zonder een duidelijke externe structuur de kans op recidive groot is te achten. In de bevindingen en conclusies van de zesjaarsrapportages ziet de beroepscommissie onvoldoende aanknopingspunten voor een ander
oordeel. Ook het door de raadsman ter zitting overgelegd rapport van 6 juni 2005 van Reclassering Nederland kan niet tot een ander oordeel leiden.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager te plaatsen op een longstayafdeling bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden
verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E.B.M. Rood-Pijpers en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 8 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven