Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1012/GM, 4 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:04-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1012/GM

betreft: [klager] datum: 4 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. U. Santi, advocaat te Waalwijk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 11 april 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], inrichtingsarts.
Klagers raadsman, mr. U. Santi, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Per brief van 14 juni 2006 heeft de inrichtingsarts informatie van de behandelend specialist overgelegd. Deze informatie is aan klager en zijn raadsman toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 20 februari 2006, betreft het niet serieus nemen van klagers klachten aan de enkel waardoor klager blijvende schade aan zijn enkel zal ondervinden.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. De inrichtingsarts heeft op 10 februari 2006 klagers blessure aan de enkel niet goed onderzocht. Als de inrichtingsarts de zwachtel om zijn enkel had verwijderd, dan had hij aan de enorme
zwelling
en de vele bloeduitstortingen kunnen zien dat sprake was van een ernstig trauma. De inrichtingsarts gaf echter aan dat klager de enkel zo spoedig mogelijk moest gaan belasten. De enkel is hierdoor meer beschadigd dan nodig was. Klager ontkent dat hij
zijn enkel kon bewegen. Hem werd gevraagd even op de voet te gaan staan. Op 13 februari 2006 is klager onderzocht door een verpleegkundige. Alhoewel werd geconcludeerd dat de enkel er niet goed uitzag, is hier niets mee gedaan. Op 15 februari 2006 is
klager wederom gezien door de medische dienst. Pas op 17 februari 2006 heeft de arts de zwachtel om de enkel verwijderd. Toen werd hij wèl doorverwezen naar het ziekenhuis. Klagers enkelbanden zijn ernstig beschadigd en er zijn door de harde klap twee
splinters uit het bot getrokken. Klager wil dat erkend wordt dat er fouten zijn gemaakt. De kans op verregaand herstel van de enkel is hem ontnomen. Hij heeft thans een instabiele enkel. Hij wenst compensatie voor het foutief handelen van de
inrichtingsarts.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager is de dag volgend op de blessure door de inrichtingsarts gezien. Aangezien klager volledig op zijn gelaedeerde voet kon staan en hij de voet kon flecteren, extenderen en in- en
everteren,
zag de inrichtingsarts geen reden hem te verwijzen naar het ziekenhuis. Hij is nadien nog twee keer door een verpleegkundige gezien. Op 13 februari 2006 heeft een andere verpleegkundige hem gezien. Op 15 februari 2006 besloot een verpleegkundige klager
te plaatsen voor het spreekuur van de arts van 17 februari 2006. De inrichtingsarts kan geen verklaring geven waarom klager op 15 februari 2006 niet is doorverwezen. Waarschijnlijk is gewacht totdat dezelfde arts die klager op 10 februari 2006 had
gezien aanwezig was. Dat was op 17 februari 2006. Na het zien van de enkel is klager dezelfde dag doorgestuurd naar het ziekenhuis. Na een gesprek met klager heeft de inrichtingsarts hem toegezegd het beleid ten aanzien van enkeldistorsies te bespreken
en aan te passen, hetgeen ook is gebeurd. De inrichtingsarts had geen directe reden om de zwachtel op 10 februari 2006 te verwijderen. Het is niet te zeggen of bij een eerdere verwijzing naar het ziekenhuis het herstel van de enkel anders zou zijn
geweest.

3. De beoordeling
Vast is komen te staan dat klager in verband met een enkelblessure op 10 februari 2006 en daarna op 17 februari 2006 door de inrichtingsarts is gezien. De beroepscommissie is van oordeel dat de omstandigheden voor de inrichtingsarts aanleiding hadden
moeten vormen klager na 10 februari 2006 eerder terug te willen zien op het spreekuur, bijvoorbeeld na een periode van drie dagen of nadat de zwachtel rond klagers enkel was verwijderd. Zeker op het moment dat de ernst van het trauma duidelijk
zichtbaar
was – op 13 februari 2006 dan wel op 15 februari 2006 – had klager direct verwezen moeten worden naar een arts. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts
onzorgvuldig is en kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Voor het ondervonden ongemak zal aan klager een tegemoetkoming worden toegekend van € 50,-

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de h.v.b. Rotterdam toekomende tegemoetkoming op € 50,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipoool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 4 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven